We komen aan in Cambodja! Na een zeven uur durende rit die allesbehalve soepel verloopt arriveren we in de Cambodjaanse hoofdstad Phnom Penh in het guesthouse Stay Sweet. Allesbehalve soepel? We mogen dan weliswaar met z’n achten een grote tourbus delen en dus overal kunnen zitten waar we willen, verloopt de grensovergang ietwat chaotisch. De Cambodjaan die ons in de bus helpt met de grensovergang neemt onze paspoorten in voor onze stempels, maar na het passeren van de grens stappen we de bus in en rijdt hij weg zónder de man met onze paspoorten. “Did you get your passports back?” hoor ik een Britse medereizigster nog vragen. Dat vragen wij ons ook af. Waar zijn die paspoorten? Even later stoppen we voor de lunch en wanneer we weer instappen is de man op miraculeuze wijze met een omgekeerde Houdini-act weer in de bus verschenen. We hebben ons paspoort terug. Niels en Geertje, welkom in Cambodja.
Stay Sweet wordt gerund door een heel erg lieve gastvrije man die zich drie keer aan ons heeft voorgesteld, maar z’n naam is zo moeilijk, dat we ‘m nog steeds niet weten. Over de avond die we gaan hebben, vertel ik later meer: eerst even terug naar het moment dat we in hartje Phnom Penh uitstappen: de tuk-tuks zijn terug! Cambodja is bij uitstek het land om tuk-tuks te pakken en ze zitten hier zelfs op de Grab-app, de app die in Azië doorgaans je beste vriend is als het gespreksonderwerp 'vervoer' is. We hebben echter nog geen Cambodjaanse simkaart (tuurlijk niet, we zijn er net) dus gaan we met een van de tuk-tukchauffeurs (Tony) mee die ons bij de bushalte opwacht en ons naar een telefoonwinkel voor een simkaart brengt, om vervolgens de rit te vervolgen naar Stay Sweet.
In Phnom Penh merken we al heel snel de subtiele, maar overduidelijke culturele verschillen tussen Cambodja en Vietnam (en ook de rest van Azië). We gaan met de Cambodjaanse riel naar de vierde munt, maar naast de riel is ook de Amerikaanse dollar een geaccepteerd betaalmiddel en al snel merken we dat als je iets koopt in Cambodja, je een mix van dollars en riel als wisselgeld terugkrijgt, wat het halen van iets eenvoudigs als een flesje water soms tot universitaire wiskundestof verheft. Eén dollar is namelijk vierduizend riel en als we onze simkaarten kopen, krijgen we twee dollar en 96.000 riel terug als we een briefje van vijftig dollar overhandigen. Wat we dan in euro’s kwijt zijn? Ga daar maar eens aan staan.
Ook zo’n subtiel maar overduidelijk cultureel verschil is het verkeer. Natuurlijk, we zijn in Azië, dus het straatbeeld wordt door scooters gedomineerd, maar ook al is Phnom Penh een stad met tweeënhalf miljoen mensen, is de stad een oase van rust vergeleken met een willekeurige andere stad in Zuidoost-Azië. Dat is niet vanwege de bizarre hoeveelheid motoren, want die zijn zoals gezegd overal oververtegenwoordigd in deze hoek van de wereld, maar het zijn de claxons. Ondanks de chaos wordt hier nagenoeg níét getoeterd. Met open mond rijden we in Tony’s tuk-tuk een uur lang door de stad, van pinautomaat, naar simkaartwinkel, naar guesthouse en we horen alleen claxons als er echt acuut gevaar dreigt. En dat voor dertien dollar. Of 52.000 riel. Je begrijpt de verwarring.
Als we op bed liggen, krijgen we een berichtje van onze vriendelijke guesthouse-eigenaar die ik voor het gemak vanaf nu tot Erik doop: of we zin hebben in rice wine. Ik zucht, want ik weet alweer hoe laat het is, maar toch trappen we erin en gaan we beneden zitten om onder het genot van twee kruikjes rice wine (die heel anders smaakt dan de Vietnamese katerveroorzaker, want de Cambodjaanse variant heeft meer weg van een bittere likeur dan van de Vietnamese drank die op whiskey leek) en wederom heel veel fruit, pompoenpitten en gedroogde bananen met Erik te kletsen. Al snel komen we erachter dat Tony ons opgelicht heeft en dat ook de simkaarten behoorlijk duur zijn uitgevallen, want volgens Erik kunnen we hetzelfde ritje voor ongeveer een kwart doen via de Grab-app en zijn inschatting blijkt een juiste: bij het openen van die app zien we prijzen van 2,50 dollar naar het centrum van de stad en met het ritje naar de pinautomaat en de simkaartwinkel erbij, had de prijs nog geen 5 dollar in totaal hoeven zijn.
We lachen er wat om, want dat hoort er ook wel een beetje bij. Uiteindelijk was het tuk-tukritje een hele leuke en is het ons duidelijk dat we veel vaker deze in Cambodja goedkopere manier van reizen gaan kiezen. Terug naar onze rice wine: Erik gebruikt geen plastic in z’n guesthouse. Dat is ontzettend nobel van ‘m, maar in Cambodja is geen plastic gebruiken een beetje als een zwembad droog proberen te dweilen. Te pas en te onpas vind je plastic langs de straten en van een goede afvalreguleringsmethode hebben ze hier geen kaas gegeten. Desondanks wel een reminder van ‘m: een betere wereld begint écht bij jezelf. En dat laat Erik goed zien. Erik leert ons wat woordjes in het Khmer (nee, de taal in Cambodja noemen we niet Cambodjaans, maar Khmer) en hij vertelt ons ook dat hij in 1979 geboren is. Boeiend, hoor ik je denken, maar voor Cambodjanen is het jaar 1979 een wel heel bijzonder jaar.
Van 1975 tot 1979 werd het land Cambodja onderworpen aan het verschrikkelijke regime van de Rode Khmer met de door en door slechte Pol Pot aan het hoofd. In Phnom Penh is in principe niet veel te beleven, want het is gewoon een stad waarin mensen simpelweg ‘leven’ (in die zin wat vergelijkbaar met de Laotiaanse hoofdstad Vientiane), maar iedere toerist die zichzelf een beetje serieus neemt, bezoekt Phnom Penh. De stad is namelijk dé plek om te leren over de recente geschiedenis van Cambodja, waar je leert over een van de allergrootste humanitaire rampen in de moderne geschiedenis.
Als we ons niet voor een tweede keer laten foppen door de rice wine en ’s avonds op tijd na drie shotjes in bed liggen, staan we de dag erna vroeg op om ons een dagje onder te dompelen in de recente Cambodjaanse geschiedenis en de bizarre realiteit waarin Cambodja zich nog geen vijftig jaar geleden bevond. De eerste stop is de S21-gevangenis, ook wel bekend als het Genocide Museum. Als die naam je nog geen rillingen bezorgt, weet dan dat de bijnaam van de gevangenis onder de lokale bevolking destijds ‘de plek waar je ingaat, maar nooit meer uitkomt’ was. Dat was ook waar. Na ons tweeënhalf uur durende bezoek aan het Genocide Museum, lopen we met buikpijn naar buiten: we zijn meegenomen in misschien wel het heftigste verhaal dat we ooit gehoord hebben.
Genocide Museum
We gaan terug naar 17 april, 1975 en ik probeer het verhaal zo kort mogelijk te vertellen, maar dat zal nog een opgave worden. Op die dag viel de Rode Khmer de hoofdstad Phnom Penh binnen en vanaf dat moment zou Cambodja vier jaar lang in een wurggreep gehouden worden door de meedogenloze Rode Khmer, onder aanvoering van ‘Angkar’ (letterlijk vertaald: ‘de organisatie’). Pol Pot was de megalomane gek die de Rode Khmer aanvoerde en deze man heeft met zijn daden een wel heel speciaal plekje in de hel verworven en hij past zonder twijfel in hetzelfde rijtje rasidioten als Adolf Hitler en Osama Bin Laden.
Waarom? In vier jaar tijd heeft de Rode Khmer 3.000.000 mensen vermoord. Drie miljoen mensen. Als dat nog niet heftig genoeg is, bedenk dit maar eens: er woonden in 1975 acht miljoen mensen in Cambodja. In totaal is dus meer dan een derde van die bevolking koelbloedig vermoord. Niet eens door een oorlog, maar door het eigen volk. Moet je je maar eens voorstellen dat bijna de helft van alle mensen die je kent, wordt vermoord. Bizar, ondenkbaar, maar wel de realiteit voor iedereen die in die vier jaar Cambodja zijn thuis noemde.
Pol Pot wilde een autonome, zelfvoorzienende staat creëren. Wat houdt dan in? Weg met de steden, terug naar het platteland en zelfs de afschaffing van geloof en geld in het algemeen. Het enige geloof dat mocht bestaan was het geloof in Angkar, in de organisatie, waarvan Pol Pot eigenlijk een enigma was. Indertijd kende men alleen Angkar en was Pol Pot een naam die niemand kende en pas jaren na de val van de Rode Khmer, werden de poppenspelers achter de schermen met naam en rugnummer bekend en in de tijd dat Pol in het anonieme geheim de scepter zwaaide, had hij als doel dat iedere inwoner van het toenmalige Kampuchea voor zijn eigen voedsel op zijn eigen bordje zorgde. Om dat te bewerkstelligen, moesten alle ‘nieuwe mensen’ dood. Nieuwe mensen waren geschoolden. Iedereen met een opleiding werd opgepakt en in de gevangenis gezet. Dat waren niet zomaar gevangenissen, dat waren onmenselijke gevangenissen. Tuol Seng, S21, was een van die gevangenissen, een basisschoolgebouw dat vanaf 1975 gebruikt werd als een van de ruim tweehonderd gevangenissen die over Cambodja verspreid waren. Die gevangenissen waren allemaal gebouwen die dienden als scholen, ziekenhuizen of kantoren, want vanaf 17 april 1975 was ieder gebouw of iedere handeling waar in de geringste mate iets van intellectualiteit voor nodig was, uit den boze.
Duch was een lid van de Angkar en de man die zeggenschap had over alles wat binnen S21 gebeurde en tevens een belangrijke reden (onwijs grote controlfreak, iedere scheet moest van Duch gedocumenteerd worden) dat we nu zo veel weten over het regime van Rode Khmer. Als we binnenkomen, blijkt de situatie die ooit de realiteit in deze gevangenis was, nog erger te zijn dan we dachten. De gevangenis diende als plek waar mensen die 'tegen' de revolutie naar een zelfvoorzienende staat waren, uit te horen en een bekentenis af te laten leggen en met een Nederlandstalige audiotour banen we ons een weg door de vier oud-schoolgebouwen en de ruimtes waar de meest verschrikkelijke, mensonterende martelingen plaatsvonden die maar één doel dienden: een bekentenis krijgen. Je moet je ook voorstellen dat het hele regime op angst gebaseerd was. Dat doel van de Rode Khmer was bij het volk onbekend en ook de gevangenissen waren plekken waarvan niemand tot na de val van het regime wist wat er precies gebeurde. 'De plek waar je ingaat maar nooit meer uitkomt' was een gevangenis, maar dat wisten de mensen die er in de buurt woonden niet. Die konden alleen maar gissen wat voor lugubere dingen daar gebeurden. Het enige wat het volk wist was dat ze moesten geloven in de Angkar. En dat was het enige wat je mocht geloven.
Mensen vanuit het hele land werden door de Rode Khmer onder valse voorwendselen naar Phnom Penh gelokt. ‘Een nieuwe werkplek’, werd er gezegd. Je gaat lesgeven in de stad, pak je spullen kom maar mee en neem heel je familie mee. Economische kansen, dacht men dan, om vervolgens geblinddoekt te worden, van je familie gescheiden te worden en naar Tuol Seng of een andere gevangenis gebracht te worden gebracht. Je misdaad? Het doen van een opleiding. Althans, dat dachten we, want de misdaden blijken een stuk lichter te zijn: het dragen van een bril of het hebben van zachte handen (dan werk je dus niet op het land) is al voldoende om een cel van twee vierkante meter te bemachtigen. Sterker nog, onder het mom van ‘als je onkruid verwijdert, moeten ook de wortels verwijderd worden’, werden zelfs alle familieleden en verwanten gearresteerd. Als Pol Pot en zijn Angkar iets waren, dan was het wel paranoïde. Als je in zo’n cel belandde, was je leven zo goed als voorbij. Ik zei al, het doel is een bekentenis uit de gevangenen te krijgen. Duch (ik durf hier haast niet meer te zeggen dat ik ‘Dutch’ ben) had meerdere foltermethodes die van licht naar zwaar werden gecategoriseerd.
We zien ruimtes met schilderingen van de martelmethodes die toegepast werden: ‘simpele’ zweepslagen en stroomstokken, tot de meest bizarre foltermethodiek: een klimrek dat gebruikt werd om gevangenen aan op te hangen en te verhongeren en als ze het waagden om flauw te vallen, werden ze naar beneden gehaald, onder gedompeld in een bak waarin alle pis en schijt van gevangenen werd verzameld, om ze vervolgens weer op te hangen. Ook waren er tangen waarmee tepels van zowel mannen als vrouwen verwijderd werden, onorthodoxe verdrinkingssimulaties, noem het maar op. Je kunt het zo gestoord niet bedenken.
We lopen door de martelkamers: kale ruimtes met bedden en beensloten die de gevangen tijdens een verhoor op de plek moesten houden, met choquerende zwart-witfoto’s. We lopen langs cellen waar het bloed (ik meen het) nog op de muren te zien is, we lopen door ruimtes waar alle nog beschikbare foto’s van gevangenen hangen (nogmaals, Duch was een controlfreak) en misschien wel het luguberste: we lopen door ruimtes waar foto’s van de individuen die de Angkar vormden hangen. Lachend. Zorgeloos. Terwijl ze een compleet volk tot op het bot aan het vernietigen waren. Bizar.
Ook hangen er foto’s van de folteraars: de zogenaamde kaderleden van de Rode Khmer. Je moet wel van een heel bijzondere buitencategorie zijn om een sollicitatiebrief in te vullen voor 'kaderlid' bij de Rode Khmer en dat wisten Pol Pot en z’n kameraden maar al te goed. De foto’s van de folteraars zijn jongens en meisjes die onze Pol vaak zelfs voor hun tiende al van het land plukte. Ze waren arm, hadden een heel beperkt wereldbeeld en ze waren jong. Ideale slachtoffers voor een hersenspoelsessie dus, want het was heel makkelijk om kinderen die nooit buiten hun boerderij kwamen, ervan te overtuigen dat ‘geleerde’ mensen de oorzaak van hun armoede waren en dat zij de tumoren van Cambodja waren die uitgeroeid moesten worden. Jongetjes werden martelaars en meisjes worden verpleegsters.
Verpleegsters klinkt weer heel nobel, maar die verpleegsters kunnen beter omschreven worden als poortwachters uit de hel die de poorten ferm op slot hielden. Verpleegsters zorgden ervoor dat de gevangenen bleven leven. Doodgaan in S21 was ten strengste verboden. Ging je dood? Dan moest je familie in een gevangenis elders het bekopen. Voor Duch en andere gevangenisbewaarders was het doel zoveel mogelijk bekentenissen afleggen ('ik heb een boek aangeraakt' of 'ik heb een motoronderdeel vervangen') en voor zoveel mogelijk verschillende bekentenissen moesten gevangenen blijven leven. Als een gevangene dreigde te overlijden, kwamen de verpleegsters van Satan, die geschoold waren (nu mag het ineens wel) in één ding: stervende mensen nét genoeg behandelen zodat ze bleven leven om meer bekentenissen af te leggen.
Natuurlijk stierf er zo nu en dan wel eens iemand en werd er ook zelfmoord gepleegd in S21. Zo stak er iemand bij een bekentenis een pen in haar eigen hals en is er een gevangene van het balkon gesprongen, waarna Duch besloot prikkeldraad op te hangen zodat gevangenen niet meer konden springen. De enige overlevenden (die je met de audiotour op indrukwekkende wijze aan het woord hoort, evenals bekentenissen van folteraars na de val van het regime) waren de gevangenen die nog in dit soort oorden zaten na de val van de Rode Khmer in 1979 en mensen die een bepaalde niche hadden verworven om in leven te blijven (een kunstenaar om beeldhouwwerk te maken, een geletterde om documenten te maken en brieven te sturen, dat soort zaken). Hoewel het gedroogde bloed hier op de muren en vloeren nog te zien en de dood en verschrikking hier nog palpabel is en hoewel niemand meer uit zo’n gevangenis kwam, stierven er in deze gevangenissen maar een heel klein percentage van die drie miljoen Cambodjanen die in vier jaar tijd op brute wijze de dood vonden. Ik zei het al: sterven was ten strengste verboden. Werden Cambodjanen die een bekentenis afgelegd hadden dan vrijgelaten? Nee. Als je geen bekentenissen meer had, was je niet nuttig meer. Dan werd je vermoord. Niet in de gevangenis, want daarvoor hadden ze de moordvelden. Voor ons bekend als de ‘killing fields’.
The Killing Fields
Iets ten zuiden van de Cambodjaanse hoofdstad ligt Choeung Ek, een ommuurde plek die voordat de Rode Khmer aan de macht kwam dienst deed als begraafplaats voor Chinezen die in Cambodja woonden. Met eenzelfde Nederlandstalige audiotour, maken we een luguber rondje over de binnenplaats dat een decor vol bloedvergieten is geweest. Je raadt het al: de functie van begraafplaats bleef bestaan na 17 april 1975, maar de serene herdenkingsstenen maakten plaats voor grote, anonieme massagraven. Zeker 20.000 mensen vonden hier de dood (waarschijnlijk nog een stuk meer, maar van zo’n 20.000 hebben we de bevestiging) nadat ze van Tuol Seng hierheen gebracht werden. Eén ding is zeker: een mensenleven in die vier jaar was nog minder waard dan een belofte van Douwe Bob monogaam te blijven.
Als je geen bekentenissen meer had in een gevangenis, werd je naar een van de moordvelden in Cambodja gebracht. Choeung Ek is de bekendste van de naar schatting 300 velden, waarvan sommige nog omringd zijn door landmijnen, andere teruggenomen zijn door de jungle en weer andere nog niet eens ontdekt zijn. Choeung Ek was ideaal voor de Rode Khmer: buiten de stad, omheind door muren en heel veel ruimte. Ook deze killing fields werden in het diepste geheim opererende gehouden.
Gevangenen bleven hier nooit langer dan één nacht. Het plan was simpel en efficiënt: je arriveert hier en je wordt vermoord. In het midden van het veld staat een enorme boom waarin een speaker hing en tijdens iedere moordmarathon werd er keiharde muziek gedraaid om eventueel geluid van het sterven te verdoezelen: een vrolijk deuntje in het Khmer dat we kunnen beluisteren tijdens de audiotour waar je de rillingen van krijgt: het laatste geluid dat duizenden mensen hebben gehoord voor ze kolbloedig werden afgeslacht.
Want koelbloedig was het. Er werden grote gaten gegraven waar mensen op hun knieën bij de rand moesten zitten, alvorens de keel doorgesneden werd en ze doodgeknuppeld werden en als ware het een fabriek, werd de ene na de andere als grof vuil in de gaten gesmeten. Nooit werd er iemand doodgeschoten. Kogels waren duur en zo’n mensenleven was dat geld toch niet waard? Bizar. Als het uitroeien van een rattenplaag werden hier compleet onschuldige mensen de dood ingejaagd, alsof je op een doorsnee maandagavond de was opvouwt.
Aanvankelijk arriveerde hier twee keer per week een vrachtwagen met telkens zo’n zestig á zeventig gevangenen, maar richting het einde van het regime toen Pol Pot macht begon te verliezen, kwamen er dagelijks vrachtwagens met zo’n driehonderd gevangenen die de poorten van de hemel door moesten. Niet ver van die gare muziekboom staat nog een boom, volledig gehuld in armbanden: de Killing Tree, misschien wel het meest afschrikwekkende ding, object, plant, whatever, dat we ooit hebben gezien. Seconden voordat moeders hier vermoord werden, werden eerst hun baby’s of dreumesen met het hoofd tegen de boom als eieren in een pan kapot geslagen. Het is onvoorstelbaar waar een mens toe in staat kan zijn. De boom waar we naar kijken is doordrenkt met zo ongelofelijk veel bloed en tragedie, dat we ons gewoonweg niet kunnen voorstellen om hier als moeder, of zelfs als mens in het algemeen, de laatste seconden van je leven door te moeten brengen. De horror, de verschrikking. Niet te bevatten.
Als we weggaan van Choeung Ek, doneren we nog een bloem aan het herinneringsgebouw, een gebouw waarin ontelbare schedels van slachtoffers opgestapeld liggen. Het is onwerkelijk om op een plek te lopen waar zo veel mensenleed heeft plaatsgevonden. Van dictatoren als Pol Pot valt veel te leren en vooral hoe we het in de toekomst niet moeten doen. Natuurlijk is Cambodja maar een druppel op de gloeiende plaat die de aardbol is, maar het Rode Khmerregime behandelen bij geschiedenis op de middelbare school zou geen slecht idee zijn.
Op onze weg naar het zwembad zeggen we niet veel. We zijn het er wel over eens dat deze dag en de dingen die we hier geleerd hebben, de meest indrukwekkende en afschrikwekkende plekken zijn die we ooit in ons leven bezocht hebben. Als we eenmaal bij het zwembad liggen om alles te laten bezinken is het contrast met het hedendaagse Cambodja onvoorstelbaar. Muziek galmt uit de speakers in het zwembad, mensen lachen en hebben plezier. In de tuk-tuk terug naar ons guesthouse zien we mensen langs de straten, lachen, plezier maken, met weinig middelen dolgelukkig zijn. En vooral: we zien veel oudere mensen. Mensen die zeker ouder zijn dan 44 waarvan je nu weet: jij hebt gewoon geleefd toen Pol Pot hier de scepter zwaaide. Wát een veerkracht van de mensen hier, wát een levensvreugde na een van de allergrootste tragedies uit de moderne geschiedenis. Een derde van de mensen die je kent als slachtvee vermoord. En toch de rug rechten. Cambodja heeft diepe, heel diepe littekens, maar ieder litteken is veerkrachtig. Zo veerkrachtig, dat de hoop in de littekens voelbaar is.
Wat moet je wél doen?
- Genocide museum. Het meest indrukwekkende museum dat we ooit bezocht hebben is de voormalige gevangenis Tuol Seng. Als je wilt leren over de horror die zich in Cambodja afgespeeld heeft, is dit dé plek om dat te doen en ik beloof je: zodra je naar buiten loopt heb je een nieuwe waardering voor het veerkrachtige Cambodjaanse volk.
- Killing fields. Genocide museum het indrukwekkendste museum? Voeg de killing fields daar maar aan toe. Een plek doordrenkt van bloed, verdriet, miserie en dood die bijna niet te bevatten is. In Choeung Ek, een van Cambodja's vele moordvelden, staat de tijd even stil en beeld je je in hoe koud en monsterlijk het Rode Khmerregime echt was.
- Rijd rond met een tuk-tuk. Cambodja is het beste land voor tuk-tuks. De helft goedkoper dan taxi's en ze zijn overal. Zeker na een bezoekje aan bovengenoemde musea, is een rondje met de tuk-tuk door Phnom Penh waar je de bevolking opeens in een heel ander daglicht ziet, de moeite waard.
Wat moet je níét doen?
- De bevolking vragen naar hun ervaringen tijdens het Rode Khmerregime. We vroegen Erik over hoe zijn ouders het regime van Pol Pot ervaren hebben, maar dat weet hij niet. Er is nog altijd angst en schaamte om daarover te praten, dus houden de Cambodjanen dat liever voor zichzelf. Ben niet die persoon die er botweg over begint: de Cambodjaan vertelt wel over zijn ervaringen tijdens het regime als hij dat zelf wilt.
- Je op laten lichten door tuk-tukchauffeurs. Tony, Tony, Tony... jij oplichter. Gebruik gewoon die Grab-app en zorg dat je niet te veel betaalt. Sterker nog: bij het schrijven van dit rubriekje hebben we al ontdekt dat we ook opgelicht zijn bij de simkaartwinkel en een simkaart gekocht hebben voor een week, terwijl we duidelijk om een maand vroegen (en daar ook voor betaald hebben)! Onthoud dat je als westerling soms simpelweg als wandelende pinautomaat gezien wordt.
Reactie plaatsen
Reacties
Na de eerste regels over de martelingen heb ik afgehaakt...
Dank je wel voor de uiteenzetting van dit vreselijke gebeuren. Nu begrijp ik m’n eigen vader weer wat meer. Hij blijkt in Cambodja geboren te zijn. Weet ik pas sinds een week. Maar opgegroeid in Chau-Doc, Vietnam.
Ik ben van augustus 1975. Mijn broer van 1973. Mijn moeder ging een keer alleen naar familie in Cantho. Maar toen ze hoorde van de invasie van Polpot in Chau-doc is ze hals over kop naar Chau-Doc gegaan. En heeft ze ons ergens bij een schuiladres gevonden. Reis van uren met OV op zoek naar haar gezin. Niet veel later hebben ze de keuze gemaakt om uit Vietnam te gaan. Aan 1 kant de communisten in hun nek. Aan de andere kant Polpot. In 1979 zijn we in NL aangekomen.
Nu door dit verhaal van jou ken ik het persoonlijke verhaal van mijn vader en zijn familie pas. Ook hij praat er niet over.
Wat een vreselijke tijd om in Zuidoost-Azië te wonen... Hoe dan ook, graag gedaan. Het is echt bizar wat zich hier heeft afgespeeld en ik ben blij dat het je wat meer inzicht heeft gegeven.
De oude garde in Cambodja praat er inderdaad niet over. Trauma, schaamte, verdriet, angst... zomaar wat redenen waarom ze de boel de boel laten.
Hier heb ik 2 keer over moeten doen om al deze gruwelijkheden te kunnen lezen.
Wat doen mensen elkaar toch aan. Vreselijk!
Het is goed dat je erover schrijft. Dit mag nooit vergeten worden. Het maakt je ook bij dit verhaal weer bewust van hoe goed dat wij het nu zelf hebben. Wat meer tevreden zijn met wat we hebben zou wel eens op z'n plaats zijn.
Ik geloof wel dat dit jullie stil heeft gemaakt.
Omdat ik in omgekeerde volgorde nu even aan het lezen ben, weet ik al wat er komen gaat.... het mooie hagelwitte strand met helderblauwe zee, kubuskwallen en heel mooie foto's :P
Dikke kus -X-