De volgende twee nachten overnachtten we in niemandsland. De laatste vijftig minuten richting het dorpje Bakkagerði (130 inwoners) in Borgarfjördur Eystri kwamen we één tegenligger tegen. Borgarfjördur Eystri is de naam van het fjord waar Bakkagerdi in ligt en de betekenis van een fjord is voor mij altijd wat enigmatisch geweest en ik denk dat ik niet de enige ben. Laat ik die onduidelijkheid voor eens en voor altijd uit de wereld helpen. Een fjord is het resultaat van een gletsjer die vanuit zee landinwaarts een lange, vaak smalle inham duwt, waarna de gletsjer smelt. Als je op de kaart van IJsland kijkt, zie je aan de oostkust heel veel van die inhammen. Nou, nu weet je dus dat dat allemaal fjorden zijn. Borgarfjördur Eystri is een van de meest noordelijke aan de oostkust en, naar het schijnt, IJslands beste plek om papegaaiduikers te spotten. Borgarfjördur Eystri is overigens een hele mond vol. Ik houd het vanaf nu bij Eystri.
We overnachtten hier tweemaal en wel in het meest chique huisje dat we tot nu toe gehad hadden. Met de onverbiddelijke golven van de Noorse zee die in een eeuwig gevecht met de rotsachtige kust verwikkeld waren, was het hier ondanks het slechte weer heerlijk vertoeven. Overigens stikt het op die hoge golven van de zeevogels, die rustig op het water dobberen, niet geïnteresseerd in de lompe, ruige golven die continu op de kust beuken, alsof ze genieten van een warm bad in Mývatn. Na de vogels een tijdje geobserveerd te hebben, kwamen we tot de conclusie dat iedere grote golf een hoop voedsel meebracht, want iedere keer dat een grote golf de kust ramde, zag je alle verschillende vogels als bezetenen in het water happen. De golven fungeerden als kelner in een restaurant.
De eerste ochtend werden we wakker met sneeuw en tijdens het ontbijt merkten we dat een Spaans koppel met het personeel in een discussie verwikkeld was over de staat van de weg. Weg 94 is de enige weg die naar Bakkagerdi leidt, via een berg, en naar verluid was het al wat moeilijker om de weg te trotseren. Uiteraard wilden we het zelf eerst even bekijken alvorens we een conclusie zouden trekken en de weg die gister nog prachtige vergezichten opleverden, had nu een zicht van zo’n 60 tot 70 meter en had op een aantal plekken wat sneeuw op de weg liggen. En dan moeten we nog een nacht… Het was allemaal met wat extra focus nog prima te doen, maar de situatie zou niet veel erger moeten worden. En we redden ons wel, anders zal de enige optie settelen in Eystri zijn.
Goed, zorgen over de staat van de weg uit de kop, en op naar de dagplanning. Vandaag zouden we een hike gaan maken. We reden langs het water naar de andere kant van het fjord richting Borgarfjardarhöfn en parkeerden daar de auto. Borgarfjardarhöfn is een broedplaats van allerlei vogels, waaronder de befaamde papegaaiduiker, ofwel de puffin, die we tijdens de walvistour ook al een hoop zagen. De papegaaiduiker is met recht het leukste vogeltje dat er is. Stel je een miniatuurpinguïn voor van een centimeter of 25 met een feloranje papegaaiensnavel en je hebt de papegaaiduiker. Puffins leven het hele jaar door op zee en komen alleen van april tot augustus naar de kust voor het broedseizoen, maar ook dan blijven ze het gros van de tijd in het ijskoude water. Ze kiezen voor plekken als Puffin Island in Húsavik en Borgarfjardarhöfn omdat de grond hier bestaat uit kleine, holle mossige heuvels. Onze camera’s bleken te slecht voor goede foto’s, maar vanuit een verhoogd platform kon je prachtig zien hoe de schattige vogeltjes in en uit de gaten gingen waar ze hun eieren legden. Buiten de puffins waren er nog een heleboel andere vogels te zien en Borgarfjardarhöfn barst echt van het vogelleven, maar als ik een van die vogels was geweest dan was ik toch mooi richting de Cariben gevlogen.
Vanwege de slechte weersomstandigheden en het slechte zicht besloten we om onze hike iets in te korten. We wilden een hike doen van een kilometer of 20, over de pas Brunavikurskard naar een verborgen strandje Brunavik, maar we besloten hem in te korten. De nieuwe hike was naar de top van Brunavikurskard (350 meter hoogte) en weer terug. Dus één keer berg op, en dezelfde kant ook weer af. Zo’n 8 kilometer waar we een kleine drie uur over hebben gedaan. De enige markt van het dorpje was dicht, en de volgende winkel was 40 minuten rijden (enkel), dus besloten we de tocht te maken op 1,6 liter water, een half pak van die lekker chocoladekoekjes en een kwart bus Pringles. Ik dacht dat we nog een reep Toblerone hadden, maar mijn onderbuikgevoel zegt me dat Geertje die intussen buitgemaakt had. Ach, wat zou het ook.
Een taaie wandeling was het wel. Wanneer er geen sneeuw zou liggen, zoals het bovenaanzicht op Polarsteps laat zien, zouden we genieten van een groene omgeving. Dat was nu niet het geval. De eerste kilometer van het pad, dat sowieso alleen bestond uit moeilijk te vinden olifantenpaadjes en her en der een geel paaltje dat bevestigde dat je de goede richting te pakken had, was nog bedekt met flarden sneeuw, maar daarna werd de sneeuw in een rap tempo dikker en dikker, terwijl ook de hemel met steeds dikkere vlokken begon te strooien. Het pad verdween en we waren genoodzaakt met gevaar voor eigen knieën en enkels over de besneeuwde ondergrond het veiligste pad te zoeken. De laatste honderd meter van de wandeling was de sneeuw op bepaalde plekken zelfs zó hoog, dat ik tot mijn heup (dat moet haast een meter zijn) wegzakte en Geertje genoodzaakt werd een nieuw pad te zoeken. Toch was het aangenaam om te lopen, omdat er een oosterwind woei en wij vanuit het westen de berg beklommen. Geen zuchtje wind dus. Op de top lag een stapel stenen en symbolisch plaatsten wij een steen erbovenop. Het is niet echt te beschrijven wat zo’n hike eigenlijk losmaakt. Zijn het de prachtige uitzichten? Het euforische gevoel van het bereiken van de top? Dat avontuurlijke van het zelf zoeken van een pad? De mooie beekjes waar we langs liepen? Het prachtige geluid van de doodse stilte? Of het opzoeken van het ongerepte, het onbekende? Het zal een beetje van alles geweest zijn.
De weg omlaag was gelukkig een stuk makkelijker. De sneeuw was gaan liggen en onze voetstappen waren nog niet weg gesneeuwd, waardoor we niet zo hoefden te zoeken naar de veiligste route. Toch ging het met wat meer kunst- en vliegwerk dan verwacht, want veel afdalingen bleken steiler dan verwacht en het was onvermijdelijk dat we een paar keer op onze plaat gingen en afgezien van een dikke linkerknie hebben we daar allemaal niks aan overgehouden. Onze gloednieuwe Quechua’s gaven gelukkig behoorlijk wat grip. Eenmaal beneden wachtte een overheerlijke warme tomatensoep in het Hafnarhús Café en met het vooruitzicht op een lekker dinertje en een warme hot tub, heeft het leven er ook wel eens slechter uitgezien.
Na twee heerlijke comfortabele nachten in het fjord Eystri, was het tijd om het pittoreske vissersdorpje Bakkagerdi te verlaten. Omdat we de papegaaiduikers zó schattig en leuk vonden, besloten we 's ochtends rond half 8 voor het ontbijt nog even langs Borgarfjardarhöfn te gaan. Die puffins waren gisteren zo ver weg en we kregen geen mooie foto's gemaakt, dus wie weet waren de vogeltjes ons vandaag beter gezind. We beklommen het heuveltje en de wind waaide kleine hagelstenen lijnrecht in ons gezicht en met pijn en moeite wisten we één papegaaiduiker te spotten. Nou, moeite voor niks dus. Terneergeslagen daalden we weer af, balend van het halfuurtje extra onder de warme lakens dat we hadden kunnen ervaren. En toen, tien meter voor we bij de auto waren, zat er op nog geen twee meter afstand een onwijs schattig papegaaiduikertje op ons te wachten bij de klif, als ware het een beloning voor ons doorzettingsvermogen om nog één keer terug te keren. Euforie!
Een halfuur later begon de stemming langzaam te draaien. Aan de ontbijttafel waarschuwde het personeel van ons resortje over de staat van route 94, de weg over de bergpas naar Eystri en zoals ik al zei, ook de enige. Die lag vol met sneeuw dus voorzichtigheid was geboden. De site www.road.is gaf voor het gebied de kleurcode wit aan: de vijfde graad in een rangorde van acht, waarbij graad 1 (groen) geen enkel probleem betekent en graad 8 (rood) onbegaanbaar betekent. De hartslag nam al toe.
Eenmaal onderweg leek de nachtmerrie waar we gisteren nog lacherig over speculeerden waarheid te worden. We kwamen met onze auto halverwege de weg vast te zitten in de sneeuw en kwamen met geen mogelijkheid meer hoger. Met zo'n 50 meter zicht zette ik de auto maar in de vrij, in de hoop de weg omlaag geen tegenliggers te hebben. Zo'n anderhalve kilometer in de achteruit door de sneeuw... Het is een wonder dat ik nog dezelfde onderbroek draag. Even later stonden we weer bij ons resort op de stoep. Begripvol en behulpzaam zoals IJslanders zijn, kregen we gratis chocomel en cappucino's en ging de bazin van het resort een paar belletjes plegen. Die middag hadden we op het gletsjermeer Fjallsárlón een boottour en die zouden we al niet meer halen en met frisse tegenzin was dit dus het vierde uitje, na Vidgelmir, Mývatn en de walvistour, dat we moesten verplaatsen.
Een angstig uur later verminderde de stress en kwam hoop langzaam in de plaats toen ze kwam vertellen dat er een sneeuwschuiver onderweg was van Egilsstadir, een stadje richting het zuiden, naar Bakkagerdi en een halfuur later zaten we in de auto voor poging twee. Zonder die sneeuwschuiver hadden we het nooit gered. Ondanks dat de weg 'sneeuwvrij' gemaakt was, zorgde de sneeuwbui die nog gaande was er tijdens het rijden al voor dat het zwarte asfalt tijdens de rit in een behoorlijk tempo weer in een witte schaatsbaan veranderde. Het feit dat het zicht bovenaan letterlijk van 50 naar 20 (!) meter verminderde en we ons de pleuris schrokken van een tegenligger die uit mist echt uit het niets opdook in combinatie met een schrijnend gebrek aan vangrails op diverse plekken langs de weg, maakte mijn zwetende handen niet bepaald droger. Bovendien leek er geen eind aan te komen. Hoe prachtig deze bergpas ook was twee dagen terug, zo macaber en naargeestig was hij nu. 'That's the Iceland experience', riep de hostess in Bakkagerdi nog met een schaapachtige glimlach in een verwoede poging de boel luchtig te houden. Enfin, een hachelijk kwartier later bereikten we de onderkant van de pas en een zucht van opluchting van ons beiden dat we ook deze rit tot een goed einde hadden gebracht, deed de spanning weer verdwijnen. Hoe mooi en vreedzaam het in Eystri ook was, we hoefden ons er niet te gaan settelen.
Reactie plaatsen
Reacties