Bij de bushalte naar Quy Nhon (spreek uit als: kie njon) ontmoeten we Preston en Miia weer. Het afscheid dat we een dag eerder van ze genomen hebben was dus een loos afscheid, want nu zitten we praktisch naast ze in de bus. Wel één verschil: wij gaan naar Quy Nhon en zij naar Da Lat en dezelfde sleeper rijdt naar beide bestemmingen, maar wij stappen dus zes uur eerder om middernacht uit. Als je wel eens in Vietnam geweest bent en je nog nooit van Quy Nhon gehoord hebt, kan dat wel eens kloppen: we gaan even lekker van het gebaande pad af en een gebied ontdekken dat eigenlijk helemaal niet door toeristen bezocht wordt. En dat blijkt ook wel: zodra de bus om half één ’s nachts stopt en de buschauffeur (eindelijk een vriendelijk chauf) ons op z’n tenen uit onze slaap wekt om de rest van de overvolle sleeperbus niet te storen, zijn er maar twee mensen die uitstappen: Niels en Geertje.
Dat belooft dus een avontuur te worden, maar waarom Quy Nhon? Onze volgende bestemming leek net als die van de rest van de bus Da Lat te worden, maar de rit van Tam Coc naar Hoi An was al langer dan twaalf uur en omdat deze busrit eigenlijk even zoveel tijd in beslag zou nemen, leek dit ons het perfecte moment om eens even de toerist uit te hangen op een plek waar nou niet echt de toerist uitgehangen wordt. Google Maps erbij gepakt, ingezoomd op het traject tussen Hoi An en Da Lat en daar lag Quy Nhon, een middelgrote kuststad met zo’n 260.000 inwoners aan de Zuid-Chinese Zee. Laten we daar maar eens een kijkje nemen, dachten we zo.
En zodoende staan we om half één ’s nachts met onze backpacks op een lege driebaansweg aan de rand van de stad. Geertje had al een seintje via de Grab-app aan een taxi gegeven, maar waar je het in Vietnam normaal gesproken Spaans benauwd krijgt van de taxichauffeurs die je bij het uitstappen om de oren vliegen, staan er nu slechts twee motortaxi’s die na twee keer vragen om ons te vervoeren, maar nul op hun rekest krijgen, alweer huiswaarts keren. Ook wel eens lekker, zeker als je net ontwaakt uit een halve slaap en je gewoon lekker naar bed wilt.
Een dag vol cultuurshocks
We slapen lekker uit en we hebben twee dagen uitgetrokken om Quy Nhon en omgeving te ontdekken. We beginnen de dag bij een leuk koffietentje aan zee, Ban Mua – Four Seasons, en we komen er al snel achter dat men hier totaal niet berekend is op toeristen. Op het terras zitten zo’n vijftien mensen en zodra ik aan kom lopen (Geertje is nog even aan het douchen) draaien alle nekken 180 graden mijn kant op: daar komt een witte toerist aan! Wat gebeurt hier!? Ik kan er wel om lachen. Als je door de stad loopt, voel je dat ook wel een beetje. Op weg naar het terrasje ben ik al welgeteld nul andere bleekscheten tegengekomen en het feit dat er hier wel eentje loopt, doet de roddelende tongen van Quy Nonh in beweging komen. Quy Nonh is in die zin dus niet te vergelijken met welke stad dan ook in Nederland. Nederland is al zo multicultureel in ieder opzicht, dat je zelfs in de minst toeristische steden van ons land niet gek opkijkt als je iemand van een andere afkomst ziet lopen. Logisch, want ze wonen er. In Quy Nonh is dat niet zo. Hier wonen Vietnamezen en that’s it.
Ik zit al aan mijn eerste cappuccino, wanneer Geertje onderweg is. We hebben een flinke voorraad aan vuile was (drie plaatjes en een zeven) en er moet gewassen worden. Zoals het een echte niet toeristische plek betaamt, lijkt er hier geen levende ziel te zijn die fatsoenlijk Engels weet uit te proesten. Geertje loopt langs een wasserette – de goedkoopste tot dusverre – en met handen- en voetenwerk en heel erg brede glimlachen van Vietnamese kant, wordt de was in de machine gestort. Over vier uur is onze kleding alweer gereed voor gebruik! Als dat maar goed uitgewassen wordt.
En dan loopt ons koffie-uitje flink uit. Voor Geertje gearriveerd is, ontmoet ik op het terras Tung. Tung spreekt vloeiend Engels en ik ben verrast, maar als later blijkt dat Tung een Vietnamese Duitser uit Düsseldorf is, verdwijnt die verbazing nog sneller dan dat de Vietnamese nekken een halfuur geleden als uilen omdraaiden. Tung woont sinds twee jaar in Vietnam en heeft een bureau opgestart waarin hij Vietnamese en Duitse bedrijven met elkaar verbindt. Handig, als je beide talen vloeiend spreekt.
Toch wordt ook Tung hier vreemd aangekeken. Waarom? Tung is bruin en heeft korte nagels, wat beide tekenen van armoede zijn. Je ziet veel mensen in Zuidoost-Azië rondlopen met lange nagels en je zult denken dat dat het resultaat is van een gebrekkige persoonlijke hygiëne, maar eigenlijk is dat een teken dat je niet met je handen hoeft te werken. Oftewel, je straalt rijkdom uit. Datzelfde geldt voor een gebruinde huid: ben je bruin, dan betekent dat dat je buiten werkt en hoogstwaarschijnlijk op het land staat om je boterham te verdienen. Ben je bleker? Dan werk je binnen en heb je een goede baan. Da’s wel de omgekeerde wereld, hé? Wij pakken in Nederland zonnebankjes om bruiner te worden en als de eerste zonnestralen in april weer door de wolken heen breken, liggen we al in zwembroek en bikini buiken om ieder beetje UV-straling gretig te incasseren, maar hier draagt men bij 40 graden vrolijk truien om te voorkomen dat je bruin wordt. Als Tung dus bij zo’n chique koffietentje zit, wordt ‘m wel eens gevraagd of hij de rekening later wel kan betalen, maar zodra hij dan z’n telefoontje opneemt en vloeiend Duits begint te lullen, weet het personeel hier ook weer genoeg. Aziaten beoordelen boeken dus duidelijk op de kaft.
Chamtorens
Na nummertjes uitgewisseld te hebben met Tung regelen we een taxi naar de Chamtorens. Cham komt van Champa. Wat is Champa? Goed lezen, dan weet je het. Vroeger (en dan heb ik het eigenlijk over de periode van het begin van onze jaartelling tot aan een jaar of twee-/driehonderd geleden) was het gebied dat nu Centraal-Vietnam en Cambodja is de regio waarin de Cham-bevolking leefde: Champa. Ze hebben het niet makkelijk gehad, die Cham, want er zijn er nog minder dan één miljoen over nadat ze eind achttiende eeuw bijna zijn uitgeroeid door de Vietnamezen en later door de Khmer in Cambodja. Wat is Khmer? Wacht nog een paar weekjes, daar gaan we het in Cambodja nog veel over hebben. Het grootste deel van de overgebleven Cham-bevolking zit nu in Cambodja, maar je hebt er ook nog zo’n 150.000 in Centraal-Vietnam en hun nalatenschap is deze verzameling mysterieuze, roodbruine torens die je in de hele regio kunt vinden. In de torens staan kleine altaartjes en weet je wat? We steken gewoon zo'n wierrookstokje aan. Op de gezondheid van onze opa's en oma's. Lief, hé? Bijzonderheidje: er zit geen dak op deze torens, dus ik hoop maar voor ze dat ze vroeger een goede waterafvoer hadden.
Quán Sáu loi
Met Quy Nhon duiken we dus het onbekende in, dat moge duidelijk zijn. Na de Chamtorens bezocht te hebben, besluiten we nog dieper het onbekende in te duiken. Op Google Maps ontwaren we een verzameling kleine eilandjes die tegen de noordrand van Quy Nhon liggen. We trekken een taxichauffeur aan de kraag, die ons over een paar bruggetjes naar een smal fietspad brengt. Verder lopen, zegt-ie in het Vietnamees, slaand op z’n bovenbeen en wijzend naar het pad om zijn gebrek aan kennis betreffende de Engelse taal te compenseren. Hij wil de route niet verder rijden. Groot gelijk: al had ik een Toyota Starlet uit 1997, dan had ik dat fietspad nog niet per auto getrotseerd. Dus volgen we zijn advies op: we bestijgen de benenwagen en lopen een halve kilometer naar een naamloos dorpje met een restaurant genaamd Qúan Sáu Loi dat volgens Google Maps op dit eiland zou moeten liggen en wat we daar allemaal tegen het lijf lopen, overtreft alle verwachtingen.
We belanden in een authentiek vissersdorpje. En met authentiek, bedoel ik ook écht authentiek. Het dorpje is zo’n vijf straatjes klein die zo smal zijn dat je er met meer dan honderd kilo aan je lichaam niet overal doorheen zou passen. Sommige honden grommen, andere kwispelen, kinderen rennen naar buiten om high fives te geven (want ja, witte mensen, wat gebeurt hier in godsnaam?), in de verte laat een vrouw een emmer met een touw eraan te water (die zal wel dorst hebben), overal ligt afval op de grond, een groep van een man of acht op plastic meubilair waar ik een hernia van zou krijgen draaien om en kijken ons stilzwijgend en met open mond na en vanuit de huizen komen mensen aangesneld om de carnavalsparade die wij met z’n tweeën vormen eens goed in zich op te nemen. Waar zijn we in hemelsnaam beland?
We doen de camera even uit het zicht. We voelen ons niet onveilig, maar zijn wel op onze hoede. We zijn per slot van rekening op een heel arm plekje beland en natuurlijk weten ze op basis van je uiterlijk dat er knaken in je portemonnee zitten, maar die indruk wil je zo min mogelijk wekken. Uiteindelijk komen we aan bij Quán Sáu Loi, dat restaurantje. Of ja, restaurantje: het is meer een openbare verzamelplaats voor de dorpelingen. Houten planken boven een ingepolderd meertje vormen het decor van deze eetgelegenheid en het dak wordt gevormd door gescheurde doeken vol gaten erin. Twee van de vele tafeltjes zijn bezet en de mensen die hier al te gast zijn, draaien hun nekken zoals we vandaag al zo vaak hebben zien gebeuren.
Zodra we aan het water plaatsnemen, komen de drie vrouwen die de tent runnen giechelend en zenuwachtig aangewandeld en de menukaart bestaat uit tropische verrassingen waar zelfs Google Translate geen raad mee weet. Aan de twee giechelende vrouwen (die ons dolgraag willen fotograferen, want dit blijkt een uniek moment in hun leven te zijn) vragen we wat we ze aan te bieden hebben, maar omdat ‘yes’, ‘no’ en ‘hello’ hier al een brug te ver zijn, blijkt kaas maken van de menukaart nog moeilijker dan Thierry Baudet ervan te overtuigen dat de Aarde rond is, dus we wijzen het plaatje van de loempia’s en de blikjes bier aan. Dat lijkt ons in dit oord de veiligste optie, want wie weet krijg je bij een andere keuze wel rattenvlees op je bord. Even later blijkt het wijzen naar de loempia’s niet begrepen te worden, want de hele tafel wordt geruimd en hoewel de loempia’s uiteindelijk ten tonele verschijnen, wordt de tafel ook gevuld met kleine, gefrituurde, volledig intacte vissen, twee enorme stukken kroepoek ter grootte van langspeelplaten, een paar groene, onbekende planten die de doorsnee hovenier zeker niet weet te identificeren en een bord struisvogeleieren in miniatuurformaat. Wat er in de loempia’s zit, weten we niet zeker, maar het lijkt alsof er garnalen in zeker een kwart van de rolletjes verstopt zitten. Wat er in de andere 75% van de loempia's zit, laat ik open aan je eigen fantasie. Geertje vertrouwt haar darmkanaal niet voldoende (Geertje had in Hoi An last van haar darmen, dus laat ze het lot maar niet tarten) en stopt na een stuk of vijf loempia's verorberd te hebben. Mij lukt het ook niet om ze allemaal in mijn eentje baas te maken (het zijn er een stuk of dertig/veertig) en aan de kant-en-klare vissen beginnen we helemaal niet. Het is niet netjes om alles te laten liggen, dus middels foto’s weten we een doggybag te ontvangen en besluiten we het eten bij het hotel van de hand te doen. Wat we kwijt waren? Nog geen vijf euro voor twee bier en een tafel vol met het gekste voedsel aller tijden.
Voor het donker zijn we het vissersdorpje uit, rusten we wat uit en duiken we rond zeven uur de stad in om er wat te gaan eten. We vinden een Westers restaurant (dat valt niet mee) waar we de tweede blanke van de dag tegen het lijf lopen. Het is ook niet dat we in the middle of nowhere zitten, hé. Dit is gewoon een stad die twee keer zo groot is als Den Bosch. Bizar.
Het centrum van Quy Nhon
Na het eten wandelen we door een park waar ons oog al op viel tijdens de wandeling naar het restaurant. Het park is prachtig verlicht met lampjes in alle kleuren van de regenboog. We zien nog een drietal ongegeneerd houterig dansen op muziek uit een box die ze zelf meegenomen hebben. Quy Nhon blijkt een verademing te zijn. Na drieënhalve week in Vietnam overal ronduit belaagd te zijn door proppers, straatverkopers en winkeliers is het heerlijk om eens gewoon kilometers te kunnen wandelen zónder Vietnamezen die agressief met hun koopwaar aan komen zetten. Dat we een wandelende attractie voor de bewoners alhier zijn, nemen me maar wat graag voor lief.
The Thon
Omdat onze bus naar Da Lat pas later op de avond vertrekt, hebben we op dag twee nog de hele dag in Quy Nonh en ondanks de regen die vandaag de stad teistert, besluiten we een scooter te huren en op aanraden van de verhuurster rijden we naar The Thon, een strand boven het dorpje Vinh Hoi, op een klein uurtje ten noorden van Quy Nonh. De route ernaartoe is een bizarre. We rijden over tweebaans- en driebaanswegen die op enkelingen na volledig verlaten zijn. Er zijn hier kilometers asfalt aangelegd die ogenschijnlijk voor de kat z’n viool zijn aangelegd. Onderweg naar The Thon rijden we langs een paar kilometer aan afgesloten bouwgebied en de enige weg die het terrein opgaat, heeft groot ‘New City’ erboven staan en op dat punt ontwaren we ook een veelvoud aan appartementencomplexen in aanbouw achter het gordijn van gaas. We zijn vergeten foto’s te maken en we weten het ook niet zeker, maar zou hier dan een complete stad uit de grond gestampt worden? Wat een buitenaards tafereel.
Bij The Thon ontdekken we een ongerept stuk strand. Als we het strand opwandelen, tellen we precies zes mensen en die zijn er niet voor de ontspanning: dat zijn vissers. Tuurlijk, het zouden ook de weersomstandigheden kunnen zijn, want de regen begint in hevigheid toe te nemen, maar het is veel idyllischer om te denken dat hier geen toeristen komen en wij zojuist een verborgen diamantje ontdekt hebben, dus laten we daar maar even vanuitgaan. Het lijkt er in elk geval op dat de vissers ook niet zo gewend zijn aan toeristen. Een van de vissers die met z’n groene poncho wel wat wegheeft van Kermit de Kikker, laat bij het zien van ons z’n werkzaamheden abrupt vallen en maakt ter plekke een carrièreswitch van visser naar beroepsvlogger en begint ons te filmen terwijl hij amicaal ‘hello’ begint te roepen. Natuurlijk zwaaien en roepen we lachend terug, maar wie de bal kaatst kan ‘m terug verwachten: Kermit en al z’n visserskompanen staan, inclusief een bouwvakkersdecolleté, op de camera.
We lopen nog wat over het strand, klimmen over een verzameling prachtige rotsen bij de zee, raken doorweekt van de onvoorspelbare golven waarvan de één nog harder dan de ander tegen de kant aan klapt en belanden uiteindelijk bij een compleet uitgestorven restaurantje dat tussen het strand en de doorgaande weg ligt. Of ja, compleet uitgestorven: een vijftal Vietnamese vrouwen dat niks te doen heeft draait zich al ruim honderdvijftig meter voor we arriveren om alsof ze bericht hebben gekregen dat er aliens hun terrein op komen. Weet je, het blijft simpelweg geweldig leuk om van die verraste, gefascineerde gezichten te zien van Vietnamezen die witte mensen alleen maar kennen van de TikTok-filmpjes op hun telefoons.
Als aasgieren komen de vrouwen weer giechelend om ons heen staan en één begint zelfs een compleet levensverhaal in het Vietnamees te vertellen zonder er ook maar een moment over na te denken dat we haar autobiografie in vertelvorm misschien wel niet helemaal begrijpen. Wanneer we van de kaart lukraak wat bestellen (wie weet hebben we wel geroosterde stierenkringspier besteld, weten wij veel) gaan de vrouwen zitten en ontvouwt zich weer een bizar tafereel. Ze beginnen lootjes te trekken en een vrouw met een geel pak wint en is dolgelukkig. De andere vier worden een beetje sikkeneurig, maar de vrouw met het gele pak snelt naar de keuken en begint voor ons te koken. We schatten in dat de winnares voor ons mag koken en dat lijkt te kloppen, omdat zij de vrouw is die later ook ons geld in ontvangst neemt. De andere vier laten het er niet bij zitten en als je denkt dat het allemaal niet gekker kan worden, beginnen ze tegen elkaar te schreeuwen. Ze hebben gewoon ruzie! We krijgen gewoon een gratis stand-up comedy-act voorgeschoteld! Geertje probeert middels de spraakfunctie van Google Translate nog onze vermoedens te bevestigen, maar dat is tevergeefs, net zoals het onderdrukken van een glimlach ook niet lukt.
Onze maaltijd blijkt een goede gok te zijn. Noedels met een hoop groenten en twee garnalen die zojuist waarschijnlijk door Kermit en z’n maten uit de zee geplukt zijn. Oh ja, en in stukjes gesneden inktvis. Eigenlijk is die inktvis best wel lekker, maar je moet er niet te lang naar kijken: op de paarse tentakels kun je de zuignappen nog tellen en ook de koppen van die beestjes laten ze lekker in de noedels zitten en vlak voordat ik één hap neem, kijk ik recht in de ogen van een van de weekdieren. Ik kan je verzekeren: tijdens zo’n hap lopen er meerdere koude rillingen over je rug heen.
Geertje vindt het maar niks en houdt het na een hap of tien voor gezien en neemt genoegen met het feit de rest van de dag honger te hebben, dus probeer ik het bord leeg te maken. Niet gelukt, helaas. Als mijn darmkanaal maar kalm blijft in de bus de komende nacht. Als we teruglopen naar de scooter, merken we dat het inmiddels echt hard regent. Naast onze scooter zit Kermit weer met z’n maten, schuilend voor de regen, en Kermit is niet de meest schuchtere Vietnamees aller tijden. Ik mag een rondje rijden op z’n scooter en niet ik, maar hij heeft de tijd van z’n leven. Hij lijkt het sneu te vinden (denken we, gezien de onoverkoombare taalbarrière waarvan hier sprake is) dat we met z’n tweeën een scooter moeten delen en het lijkt erop dat hij me de zijne voor 600.000 dong wil verkopen. Leuk aanbod, maar onze bus vertrekt vanavond en we hebben geen idee wat we in godsnaam met een scooter in Quy Nhon aan moeten, dus bedanken we Kermit vriendelijk en rijden we lachend weg.
We besluiten terug te gaan naar Quy Nhon, want de mate waarin het regent, is niet leuk meer. Er zijn hier ook nog mooie zandduinen om te verkennen, maar die slaan we dus over en we maken de dag vol bij Ban Mua – Four Seasons alvorens we een bánh mì eten bij Highlands Coffee. Als we deze bánh mì in onze handen gedrukt krijgen, kunnen we het niet laten om even te lachen, want het broodje is ongeveer net zo groot en breed als een stijltang. Don’t judge a book by it’s cover, zei iemand ooit (ik), want zodra we het boordje naar binnen schuiven, ontploft er een ware smaakbom die veel overeenkomt met typische, Brabantse worstenbroodjes. Het lekkerste broodje bánh mì tot nu toe! Na een kleine boodschap moeten we ’s avonds de bus pakken voor een nachtrit naar Da Lat. Vietnam zit qua weer nog behoorlijk tegen en we willen wel weer eens zon. Da Lat is een echte outdoorbestemming, maar we hebben besloten er niet heel lang te blijven als het weer zo slecht blijft. Hopen op het beste dus en we stappen rond half elf de bus in, terwijl we om negen uur zouden moeten vertrekken, maar ja, eind goed, al goed. Twee dagen in Quy Nhon, een stad met 260.000 inwoners, waar we in totaal zes andere witte mensen gezien hebben. Twee dagen 24/7 als praalwagen fungeren, kan alleen op dit soort plekken.
Wat moet je wél doen?
- The Thon. Een prachtig ongerept strand met enorme rotspartijen die je compleet voor jezelf hebt. Trakteer jezelf daarna nog op een inktvis die tevergeefs smekend oogcontact met je maakt en je kunt weer een authentiek stukje Vietnam van de lijst vinken.
- Ban Mua – Four Seasons. De lekkerste koffie en, wat niet in de blog vermeld staat, heerlijke croissants, ijs en smoothies. In combinatie met het geluid van de golven op de achtergrond en het uitzicht over stad, strand, zee en bergjes in de verte, maakt dit strandtentje een topper om de dag te beginnen. Of te eindigen.
- De lekkerste bánh mì bij Highlands Coffee. Oordeel niet op je eerste indruk, maar neem eens hap uit deze bánh mì in noedelvorm. We hebben ze niet overal gehad, maar voor ons de beste bánh mì van het land. Weliswaar heel klein, maar ook omgerekend nog geen 70 eurocent per stuk, dus je kunt er gerust zes bestellen.
- Duik de vissersdorpjes in. Alsof je een one-manshow opvoert in de plaatselijke Schouwburg. Fascineer jezelf erover hoe iedere inwoner van een van de vissersdorpjes bijzonder gefascineerd is door jou.
- Een dagje strandhangen. Hebben wij niet gedaan, maar ik weet zeker dat als de zon schijnt, dit prachtige, kilometerslange strand een fantastische plek is om ongestoord te zonnebaden. Er is hier namelijk geen toerist te bekennen.
Wat moet je níét doen?
- Quy Nhon bezoeken in november. Toen we voor de tweede keer bij Ban Mua – Four Seasons zaten, kwamen we erachter dat november de maand is wanneer er gemiddeld de meeste neerslag valt. Misschien kun je beter een andere maand naar Quy Nhon gaan, maar het mes snijdt natuurlijk aan twee kanten: misschien zijn we vanwege de maand november wel maar zes witte mensen tegengekomen. Anderzijds denk ik niet dat het in pak ‘m beet mei opeens stikt van de toeristen, dus zou ik de gok wel wagen.
- Je Rolex meenemen naar de vissersdorpjes. Kijk, Vietnam is veilig en ook de Zuidoost-Aziatische mentaliteit werkt qua veiligheid al in je voordeel, maar de vissersdorpjes zijn heel erg arm en ik zou het lot niet tarten, als ik jou was. Het blijft een plek waar mensen op een houtje bijten, waar nauwelijks toezicht is en waar mensen verbaasd zijn om westerlingen te zijn. Een gevalletje van het zekere voor het onzekere.
Reactie plaatsen
Reacties
Kijk! Dat zijn de niet te evenaren verhalen! Als je je inbeeldt dat jullie scooter een UFO is, is de transformatie tot Alien compleet. Kan me goed voorstellen dat jullie genoten hebben van deze totaal onbekende wereld. En die regen? Viel hier ook met bakken uit de lucht dus dat doet je nog wat aan huis denken. Veel plezier en pas goed op elkaar!
Wat een pareltje om ontdekt te hebben! Ik hoor de Vietnamezen alle superlatieven over je lengte en je enorm bebaarde gezicht ook al roepen. 😁
Op naar een nieuwe ontdekking van het land!
Hoe bijzonder die carnavalsoptochten die jullie daar laten zien. Wat geweldig voor ze.
Ik kan me voorstellen dat het voor alle partijen ware cultuurshocks zijn. Ik geloof dat eenieder van de ene verbazing in de andere valt.
Wat een humor!
Welkom in de wereld :)
Het heeft hier nu een klein beetje gesneeuwd. Dat heb ik dan toch liever dan die regen bij jullie. Hoewel wij ook een stevige plens hebben gehad de afgelopen weken.
Voor wat betreft het eten....brrrrr, ik moet er niet aan denken. Bah.
Tot het volgende blog!
Dikke kus -X-