Als Australische roadtrips uit medailles, trofeeën en bokalen zouden bestaan, dan is de Nullarbor de grote gouden die fier en pompeus boven de rest uitsteekt. Is dat omdat de Nullarbor de mooiste uitzichten biedt? De vetste bochten heeft? De gaafste bezienswaardigheden kent? Nee, geen van alle. Dat is omdat de Nullarbor onvergefelijk, onherbergzaam en meedogenloos is en eerlijk is eerlijk, hij wordt ook wel eens als dodelijk saai omschreven. We vinden niet zo snel iets heel erg saai, dus de uitdaging gaan we aan. Sterker nog, we vergroten de uitdaging: we gaan ‘m twee keer rijden. Heen én terug.
Waarom is die Nullarbor enerzijds zo mythisch, onherbergzaam en meedogenloos? En waarom is-ie anderzijds zo saai? En waarom is dit stukje zuidwest-Australisch asfalt zo’n mijlpaal, zo’n trofee voor de roadtripper? Nou, dat zal ik je vertellen. Eigenlijk heet de Nullarbor helemaal niet zo. De daadwerkelijke Nullarborvlakte, een onvruchtbare, boomloze vlakte van oneindigheid, is ongeveer 15% van de 1200 kilometer tellende Eyre Highway, maar als je de Eyre Highway rijdt, wordt er in de volksmond gezegd dat je de Nullarbor rijdt. Eigenlijk zijn die twee ook onlosmakelijk met elkaar verbonden, want je kunt 1200 kilometer lang maar twee kanten op als je op die Eyre Highway rijdt: naar het oosten en naar het westen en iedere afslag zal uiteindelijk doodlopen. Linksom of rechtsom zal je op de Eyre Highway altijd in aanraking met de Nullarbor komen.
Nou, de Nullarbor (of de Eyre Highway, maar ik zeg vanaf nu Nullarbor, want dat klinkt makkelijker) is dus 1200 kilometer rechtdoor rijden van het West-Australische Norseman naar het Zuid-Australische Ceduna. We gaan dus ook voor het eerst sinds we voet op Australische bodem hebben van staat verwisselen (en de pagina van Zuid-Australië is al aangemaakt!). Er zit een tijdsverschil van tweeënhalf uur tussen beide plaatsen, dus we gaan ook nog eens tijdreizen. Daarnaast wonen er op dat hele stuk van Norseman tot aan Ceduna zo’n 100 mensen in totaal, duurt de rit zonder pauzes iets meer dan twaalf uur wanneer je netjes volgens de snelheid rijdt en kent deze route de langste kaarsrechte weg van Australië (en de op twee na langste van de wereld): een stuk van 146,6 kilometer waarin de weg nog niet eens een heel klein beetje afbuigt.
Maar om die Nullarbor te kunnen trotseren, moeten we eerst in Norseman komen: vanaf Shelly Beach waar we in de regen (Binky heeft een wondje op zijn dak) om zeven uur ’s ochtends vertrekken, is het iets minder dan acht uur rijden. Totdat Sjoerd straks weg is, is dat de langste rit die we op de planning hebben, óók langer dan alle vijf de dagen die we op de Nullarbor van plan zijn te besteden. Met lunchpauzes, tanken, Binky wassen, geld pinnen en nog een keer tanken, duurt het tien uur voordat we in Norseman aankomen. En Norseman… daar zou zelfs de vroomste ridder nog geen lans voor breken.
Aangekomen in Norseman
Wat een gedrocht van een dorp is Norseman, zeg. Nog nooit van mijn leven heb ik zo’n troosteloos bijeengeraapt zooitje huizen gezien. Norseman geldt als een mijndorp en de mensen die er wonen zijn dus vooral mijnwerkers, maar dat dat betekent dat je het hele dorp de uitstraling moet geven van een verzameling zwervers die in hun eigen woondozen schijt, hadden we niet verwacht. Gazonnetjes met gras dat over een kwartaal boven de daken groeit, hekken die zo bruin zijn van de roest dat het lijkt alsof Shrek er overheen heeft liggen schijten en huizen die sinds de Renaissance niet meer gerenoveerd zijn. Norseman: één groot, troosteloos gebeuren ergens in de outback van Australië. Als ik verplicht zou worden om in Norseman te gaan wonen, zou ik nog eerder een moord plegen om levenslang te krijgen.
Het Acclaim Caravan Park in Norseman waar we de nacht doorbrengen, valt dan wel weer honderd procent mee. Een vriendelijk mannetje zo breed als het rietje van een milkshake van de Mac lacht bijna aan één stuk door als hij vrolijk de route op een kaartje uittekent waar Binky zich vannacht mag nestelen. We rijden naar ons plekje, nemen plaats naast een old-timer met een caravan in de vorm van een hoedje-van-papier (heel raar, maar zo’n vorm had die caravan echt), bakken een paar proteïnehamburgers en gaan vroeg slapen, want de wekker staat weer net zo vroeg als vanochtend: kwart over zes staan we met het ochtendgloren klaar en maken we ons klaar voor de Nullarbor. Gek: voordat we naar Australië gingen, stond de Nullarbor helemaal niet op de radar, maar nu we de tijd moeten doden tot we met Sjoerd ons tweede rondje zuidwest-Australië gaan doen, is die Nullarbor opeens in ons vizier komen. We gaan hem niet eens één keer, maar zelfs twee keer rijden. En we hebben er mega veel zin in.
Oké, de Nullarbor heen en terug: hoe pakken we dat aan? We hebben zowat genoeg proviand, water en diesel om een nucleaire oorlog uit te zitten, maar het is een feit dat we over een kleine week weer terugkeren in Norseman, maar goed, wie weet stranden we wel ergens halverwege en dan kan het wel een week duren voordat we water hebben gevonden of een emoe of een kangoeroe hebben gevangen om op te eten, dus we kunnen maar beter goed voorbereid zijn. Hoe het ook zij, de heenweg oostwaarts gaan we in twee dagen doen. Doorbeuken, weinig stoppen en tweeënhalf uur vooruit in de tijd. Dan blijven we twee dagen in het Zuid-Australische Ceduna, waar we twee nachten blijven, om vervolgens weer terug te gaan naar het West-Australische Norseman. Maar de terugweg, daar gaan we langer over doen. Die rijden we in drie dagen: meer stoppen, meer bezienswaardigheden en langere dagen: we gaan dan weer terug in de tijd.
De heenweg begint!
Oké. Het is zeven uur ’s ochtends. We gooien de tank nog één keer tot aan de rand toe vol met diesel en beginnen met onze 1200 kilometer lange route (eigenlijk 2400 kilometer, aangezien we ‘m retour doen) en de eerste dag zitten we van alle vijf de rijdagen het langste in de auto: nét geen zeven uur rijden en 707 kilometer overbruggen. Een simpel rekensommetje leert je dat de snelheid op de Nullarbor ongeveer 110 kilometer bedraagt. Ons eindpunt is het plaatsje Eucla, vlak voor de grens tussen West en South Australia. Voordat ik ga vertellen over onze eerste dag op de Nullarbor, heb ik even een quizvraagje voor je. Die ga ik niet deze blog, maar de volgende blog beantwoorden (ik ga de Nullarbor in tweeën splitsen: een heenwegblog en een terugwegblog). Oké? Ik vind ‘m zo mooi. Komt-ie: Australië en Saoedi-Arabië zijn goede handelspartners, maar er zijn twee specifieke, heel onorthodoxe producten die Australië massaal naar Saoedi-Arabië exporteert. Producten waarvan je het niet zou verwachten dat Saoedi-Arabië het van Australië (of überhaupt) nodig zou hebben. Welke twee producten zijn dat? Let wel: exporteren, hé. Dus van Australië naar Saoedi-Arabië. Bedenk het maar eens. Het antwoord krijg je in de volgende blog.
De eerste tweehonderdvijftig kilometer mogen op mijn conto geschreven worden en terwijl ik ruim tweeënhalf uur lang het gaspedaal indruk, is er om ons heen nog best veel begroeiing zichtbaar. Nullus betekent geen en arbor betekent boom. Geen bomen op die Nullarborvlakte dus, maar daar is nu nog niets van merkbaar. De eerste tweehonderd kilometer worden gekenmerkt door bomen. De omgeving is bij lange na niet zo ondoordringbaar als een jungle en de bomen zijn ook verre van de hoogte van de karri’s die we een paar dagen eerder in Manjimup en de Windy Harbour zagen, maar het zijn nog steeds bomen die we overal langs de weg zien staan. Oké, ik zei het eerder al, maar niet de hele Eyre Highway bestaat uit de Nullarborvlakte en die vlakte gaan we morgen pas zien. We hoeven dus ook niet van een verrassing te spreken, wel?
Na een kilometer of honderdvijftig begint het landschap wel een beetje te veranderen: de afstanden tussen de bomen lijken iets groter te worden en er vormt een groot contrast tussen beide kanten van de weg. Links is groener en levendiger (in hoeverre je natuurlijk op zo’n droge vlakte als deze van ‘levendig’ kunt spreken, dus dat bedoel ik heel erg relatief), terwijl de rechterkant zwart, grijs en dood is. Wie aan Australië denkt, denkt aan bosbranden en alles lijkt erop dat er eentje aan de rechterkant van de weg flink huisgehouden heeft. Deze 1200 kilometer lange asfaltweg is een van de enige invloeden die de mensheid op dit enorme stuk ruige, ongerepte natuur heeft gehad. Hoe bijzonder is het dat deze weg geholpen heeft om een bosbrand in toom te houden?
Het duurt tweehonderd kilometer voor we in het plaatsje Balladonia bij het eerste roadhouse zijn. Over de gehele route zijn een stuk of acht roadhouses geplaatst waar je wat eten of drinken kunt halen en waar je bij kunt tanken. Geadviseerd wordt om bij elk punt je tank weer vol te gooien en om netjes in het gareel te blijven lopen, tanken we in Balladonia. Die plaatsen waar die roadhouses staan, zijn ook echt niet meer dan dat: het zijn plaatsen. Letterlijk, plaatsen op de kaart. Er woont niemand: bij zo’n plaats heb je alleen een caravanpark, soms een motelletje en een bemand tankstationnetje (een roadhouse) waar je ook wat snacks kunt scoren om de basketbalvorm van je bierbuik te onderhouden. Balladonia is zo’n plaats: een lukraak aangewezen plek op de Eyre Highway waar een tankstation uit de legodoos is neergezet.
En waar die roadhouses vol mee staan? Roadtrains. Geen treinen die ontspoord zijn, wees maar niet bang, maar vrachtwagens met zoveel lading dat ze zomaar treinen hadden kunnen zijn. Met een gemiddelde lengte van 36 meter, zijn deze units de meest geziene weggebruikers en als je er op zo'n treinstationnetje tussen loopt, besef je hoe indrukwekkend en hoe groot ze zijn. Mechanische monsters van gigaformaat. Als zo'n ding je met 100 kilometer per uur passeert dan is het alsof er een cycloon abrupt de kop opsteekt en je een optater van jewelste bezorgt. Die dingen zien we eigenlijk vanaf het moment dat we Albany verlieten voor het eerst, want die roadtrains mogen maar in bepaalde gebieden komen omdat ze zo astronomisch groot zijn. Wij kijken in elk geval onze ogen uit: ze komen rechtstreeks uit de films, lijkt het wel.
90 Mile Straight
We rijden snel door want we hebben weinig stops op onze eerste reisdag, gezien het bizarre aantal kilometers dat we vandaag willen afleggen. Waar we wel stoppen is aan het begin van de 90 Mile Straight: een punt waar we van chauffeur wisselen en Geertje het stuur in handen krijgt, maar belangrijker nog: een punt dat het begin van de op twee na langste rechte weg van de wereld markeert. Ik wil dat je daar even bij stil staat: mijlen zijn geen kilometers, dus we hebben het hier over een stuk van 146,6 kilometer rechtdoor. En met rechtdoor, bedoel ik ook echt rechtdoor. Geen kleine bocht, maar als een liniaal van 146,6 kilometer strekt dit stuk asfalt zich kaarsrecht uit over deze kale, dorre, onherbergzame Zuidwest-Australische vlakte. Stel je even voor: je rijdt van Nijmegen naar Heerenveen. Dat duurt effe, hé? Maar stel je dan eens voor dat je gedurende dat hele stuk maar twee taken hebt: je gaspedaal instampen en je stuur rechthouden. Dat is wat de 90 Mile Straight is, maar dan zonder ook maar de minste of geringste vorm van leven op het hele stuk. En dat is overweldigend en prachtig en het doet ons eens te meer beseffen hoe nietig we zijn.
Tijdens het trotseren van de eindeloosheid van de 90 Mile Straight, begrijpen we wel waarom mensen dit als een van ’s werelds saaiste routes zien: in 400 kilometer is er bijna niks veranderd in de omgeving. Alleen het aantal bomen begint langzaam maar zeker af te nemen en we hadden een stuk van om en nabij 60 kilometer gepasseerd dat zwart was van een bosbrand, maar that’s it. Eindeloosheid, desolatie, verlatenheid: de ongerepte, onvergefelijke natuur in Australië, die kei-, maar dan ook keihard en genadeloos is. En vinden we dat saai? Nee. We vinden het prachtig. Het is zo’n bizarre ervaring om over zo’n uitgestrekt stuk land te rijden, zonder ook maar één huis (oké, de moedwillig geplaatste roadhouses weggedacht) tegen te komen dat het begrip 'saai' geen seconde terrein in onze gedachten wint.
De Nullarbor is machtig, weids, groots en wij zijn maar twee mieren die dit gracieuze land bewandelen. De Nullarbor is een plek die we in ons Nederland, waar je na het schreeuwen omdat je je teen stoot de mensen in een naastgelegen dorp onderhand al wakker maakt, niet kunnen voorstellen. Geloof me, je kunt het je écht niet voorstellen. Ik dacht dat ik dat kon, maar nu Geertje en ik over die Nullarbor rijden beseffen we dat we de schaal van Australië nooit begrepen hebben.
En dan zijn we nog maar op een derde van de route als we toch maar eens besluiten een stop te maken om ons lunchtrommeltje te openen. We hebben een afslag genomen. Een gravelweg brengt ons naar een plek waar ergens een grot zou moeten zitten die we willen bekijken. Internetbereik is op zowat overal waar geen roadhouse staat een droom uit de toekomst en zo ook bij deze zogenaamde grot, want vinden doen we hem niet. Mijn kompas slaat een beetje op hol, dus we willen ook niet te ver van de bus weg, want als we hier de weg kwijt raken, dan heb je jezelf ten dode opgeschreven. Wel vinden we te midden van alle droogte en leegte een kleine oase en meteen denken we aan zo’n luchtspiegeling in een slechte Egyptische avonturenfilm, maar zodra we het water voelen, zijn we toch wel overtuigd van de gedachte dat de oase die we zien geen luchtspiegeling is.
Als we vijfhonderd kilometer achter de rug hebben en we Binky’s dorst met een flinke scheut diesel eens te meer gelest hebben, is het weer mijn beurt om achter het stuur plaats te nemen om de laatste tweehonderd kilometer tot een veilig einde te brengen. Onze stop voor de nacht? Eucla. Zonder het te weten, hebben we een prachtig plekje uitgekozen en hebben we onze eerste echte kennismaking met al die verrassinkjes die zich schuilhouden op en in de Nullarbor.
Eucla
Mensen die fan zijn van verschillende tijdzones (ik weet niet of die mensen er zijn, maar voor iedere niche is er wel een liefhebber tegenwoordig) zullen ooit van Eucla gehoord hebben. Anders heb je er waarschijnlijk nooit van gehoord. Eucla is een plaats in West-Australië vlak voor de grens van Zuid-Australië. In Zuid-Australië leeft men in een andere tijdzone dan in West-Australië: het is er in de zomer tweeënhalf uur later (dat is het nu), in de winter anderhalf uur (over twee weken wordt de klok verzet naar wintertijd en West-Australië doet namelijk niet aan de klok verzetten). Als je het, zoals wij, al gek vindt dat er plekken op de wereld zijn die met halfuren tijdsverschil werken, dan wordt het nog gekker: Eucla is dus een plaats (net zoals die andere plaatsen langs de Eyre Highway waar niemand woont) waar het drie kwartier later is dan in de rest van Australië. DRIE KWARTIER! Je hebt hier dus een gebied in Australië, een gebied waar niemand woont, waar een compleet eigen, unieke tijdzone bestaat! Geen idee welke mafklapper dit bedacht heeft, maar zal vast wel een reden zijn. Het is in ieder geval zeker dat wij die reden niet aan kunnen wijzen.
Goed, het tijdsverschil met Nederland is prompt van zeven uur naar zeven uur en vijfenveertig minuten veranderd. Buiten die bijzondere tijdzone waar we nu in zitten, is Eucla wel een heel bijzondere, unieke en magisch mooie plek op de Nullarbor. Die verrassinkjes die zich schuilhouden op de Nullarbor? De omgeving nabij Eucla is er daar één van. Tweeënhalf uur hebben we tot zonsondergang en Binky parkeert zich op een plek in het duingebied, een meter of driehonderd verwijderd van de kust; een plek die we met vijf andere auto’s delen. We maken een wandeling over het witte zand en lopen langs een mysterieuze ruïne: het oude telegram station.
Honderdvijftig jaar geleden kostte het maanden om een bericht van oost naar west te sturen, maar toen besloten de Australiërs de situatie eens wat makkelijker te maken en een telegramstation ergens halverwege de Nullarbor te bouwen. Indertijd lag er natuurlijk nog geen geasfalteerde weg en is het oversteken van de vlakte regelrecht gekkenwerk. Desondanks was de bouw van het telegramstation een succes en het versturen van berichten werd door dit telegramstation in Eucla van maanden tot seconden gereduceerd. Als we de ruïne bekijken die nu een verloren strijd voert met het opstuivende zand van de onvergefelijke Australische natuur, dan is mysterieus de enige manier waarop we de ruïne kunnen omschrijven. Het is bizar en onvoorstelbaar: hoe moet degene die dit stationnetje anderhalve eeuw terug bemande zich gevoeld hebben? De eenzaamheid, de isolatie… toentertijd zou het maanden geduurd hebben om over land naar een van de dichtstbijzijnde nederzettingen te kunnen komen. En hoe is het ze überhaupt gelukt om al die materialen op zo’n afgelegen plek te krijgen?
Het antwoord volgt niet veel later. We lopen verder zuidwaarts en belanden bij de kust, waar de restanten van een steiger te vinden zijn. Een hoge, houten steiger wier gehavende restanten onheilspellend in een eeuwige bokswedstrijd met de golven van de zee verwikkeld zijn. Via het water van de Grote Australische Bocht werd de beheerder van het telegramstation van levensmiddelen voorzien en werd het bouwmateriaal van het telegramstation geleverd. Van die steiger, waarvan ook gevist werd, is nu weinig over. Het verlaten strand, de gemazelde steiger, de harde wind en de onheilspellend grijze wolken… het geheel is griezelig en zou een fantastisch decor vormen voor een survival-horrorfilm. Het is dat de zon bijna onder gaat: op dit ongekend geïsoleerde plekje zouden we nog uren kunnen blijven.
Op de terugweg ontmoeten we nog een vriendelijke jonge backpacker die er alleen op uit is en met wie we de kampeerplaats delen, maar van een gezellig avondje komt het niet. Als de zon ondergegaan is, is het koud en waait het stevig en willen we niets meer dan gewoon binnen zitten. Voor ’s werelds mooiste sterrenhemels ben je in Australië sowieso al aan het goede adres en als je op de Nullarbor zit, ben je door de ongekende isolatie (nog minder lichtvervuiling dan in York en niet te vergelijken met welke plek dan ook in Europa) zelfs op een van de beste plekken in Australië, maar helaas is het de hele dag bewolkt geweest en blijft die bewolking ’s avonds en ’s nachts ook bestaan. Maar goed, als we de terugweg meerekenen, hebben we nog twee nachten die we langs de Eyre Highway doorbrengen.
Eén dag later staat er vijf uur rijden op de planning: het is nog 'maar' 495 kilometer tot Ceduna in Zuid-Australië, waar het eindpunt van de Nullarbor gemarkeerd staat. We rijden vroeg aan (kwart over 7), want zodra we over twaalf kilometer Border Village gepasseerd zijn, bevinden we ons in de staat Zuid-Australië, gaan we een andere tijdzone in en is het zomaar één uur en drie kwartier later. Vandaag is de dag dus een stuk korter en hoewel we ‘maar’ vijf uur (zonder stops) moeten rijden, is het dus zeven uur later, wanneer we aankomen. Tel daarbij op dat we ook wat stops op de planning hebben staan en het is zaak dat we vroeg vertrekken. En doorrijden. Alsof onze voetzolen aan het gaspedaal gelijmd zijn.
In Eucla bezoeken we nog even het Eucla museum naast het roadhouse, waar we wat leren over het telegramstation, de steiger en wat dagboekfragmenten lezen over lieden die het telegramstation bemand hebben, wat bijzondere inkijkjes in ronduit unieke levens geeft. Het is overigens niet voor niks dat ik in Eucla wilde stoppen, want in Eucla bestaat de legende over de Nullarbor Nymph. Het schijnt zo te zijn dat er een naakte vrouw, zo mooi als je je maar kunt inbeelden, naakt en onbezoedeld tussen de kangoeroes, emoes en kamelen over de kale vlaktes rent. Ik heb mijn ogen opengehouden en alle windrichtingen intensief verkend, maar ik heb geen nymf rond zien dartelen, helaas. Volgens mij is Geertje hier een paar jaar terug stiekem ook al geweest en heeft ze destijds de nudist in zichzelf losgelaten om de lokale tongen los te maken, want van een Nullarbor Nymph die permanente residentie zoekt in Eucla, is naar mijn idee geen sprake.
Een nieuwe staat
Zodra we Border Village passeren, de klok één uur en drie kwartier naar voren zetten en we ons in een nieuwe staat (South Australia) bevinden, betreden we ook de daadwerkelijke Nullarborvlakte. De vertaling die geen bomen luidt is wellicht wat overdreven, maar de bomen zijn nog veel schaarser geworden dan dat ze gisteren waren. Het is onvoorstelbaar welk tafereel zich voor ons begint af te spelen: ons zicht reikt tot zover de bolling van de aarde de horizon vormt en in alle windrichtingen die we kijken, zien we niets dan struikgewas en hier en daar een verdwaalde boom. Maar één ding laat ons in het ongewisse: volgens Google Maps rijden we een luttele twee- tot driehonderd meter langs de kust, maar als we naar het zuiden (voor ons naar rechts) kijken, kunnen we van de zee kunnen niks zien. Als er een bordje opdoemt dat aangeeft dat er een uitzichtpunt is als we rechts een gravelweg oprijden, is het antwoord op die vraag snel gevonden.
De Bunda Cliffs
De Nullarborvlakte huisvest namelijk de Bunda Cliffs. Als je ooit in Ierland bent geweest en de Cliffs of Moher hebt gezien, heb je al een redelijk beeld: deze kliffen lijken namelijk op een verloren tweelingbroer van die Ierse kliffen, maar dan met een ander kleurenpalletje: in plaats van het groengrijze Ierland met het grijze water, is het water hier helderblauw en zijn de kliffen geel en goudbruin. Nog een klein verschilletje tussen de Bunda Cliffs en zijn Ierse variant: deze kliffen die de kale Nullarbor van de helderblauwe Grote Australische Bocht scheiden, zijn de langste onafgebroken kliffen ter wereld. Ook nu wil ik dat je hier even bij stilstaat. De Bunda Cliffs zijn achthonderd kilometer lang en hebben met een ononderbroken tweehonderd kilometer de langste, onafgebroken kliffenreeks ter wereld. Dat is dus langer dan Nederland in de volledige breedte en dan hebben we het alleen nog maar over dat ononderbroken stuk! Acht- en tweehonderd kilometer! We vallen hier op de Nullarbor van de ene verbazing in de andere, en de Bunda Cliffs levert weer zo’n verbazing op. Isolatie is een woord dat ik al vaak in de mond genomen heb, maar dat is ook hier weer van toepassing: de isolatie aan de rand van de Bunda Cliffs is bizar, ongekend, fabuleus: alsof we ons aan het einde van de wereld bevinden. En dan met zo'n magistraal natuurfenomeen, dat we volledig voor onszelf hebben. Ongekend gewoon.
Clay Dam Cave
De volgende verbazing volgt maar vijftig kilometer verderop. Het aantal bomen op de Nullarbor neemt steeds verder af en de woestenij van deze onherbergzame vlakte wordt kaler en kaler als we een gravelweg oprijden richting de Clay Dam Cave, een dikke kilometer van de rechtlijnige Eyre Highway verwijderd. Aanvankelijk denken we net als gisteren niets te kunnen vinden: dit stuk van de roadtrip is kaler dan waar we ook geweest zijn en dat hier ergens een grot moet zijn, kunnen we ons niet voorstellen: we kunnen zo ver kijken als de horizon dat toelaat, dus waar zou in hemelsnaam een grot moeten zijn? We blijven skeptisch doorzoeken, maar ons geduld wordt beloond als we even later tegen een enorm gat aanlopen. En met enorm bedoel ik ook echt enorm (bekijk de foto's maar even en gebruik Binky en onze nietige silhouetten maar als referentiekader). Op die eentonige, kale Nullarbor, openbaart zich uit het niets ineens een gigantisch gat met steile wanden naar beneden: een adembenemend mooi natuurverschijnsel. Dit is nou zo’n voorbeeld van hoe belangrijk een locatie is om toerisme te laten bloeien. Had je deze enorme kuil ergens in Italië gehad, dan was het een van de grootste trekpleisters van het land geweest. Maar Clay Dam Cave ligt op de Australische Nullarborvlakte en niet op een steenworp van Florence. Oftewel: er is hier niemand en we hebben dit kunstwerk van moeder Natuur volledig voor onszelf. Of ja, dat denken we. Misschien zijn er wel wat mensen beneden: de randen van de kuil zijn zo stevig als een smeltend raketijsje en als je hier naar beneden dendert, is er één ding zeker: dan kom je nooit meer boven.
The Treeless plain
We vervolgen onze route. We hebben anderhalf uur gereden en er staan er nog drieënhalf (350 kilometer ongeveer) op de planning. Het is al (bedankt, tijdsverschil) middag geweest, we hebben onze lunch naar binnen gewerkt en betreden de zogenaamde Treeless Plain van de Nullarbor. Als we nog niet wisten waar de naam vandaag kwam, wordt het nu wel duidelijk waarom de Nullarbor heet zoals-ie heet. De komende honderd kilometer zijn niet anders te omschrijven dan als buitenaards. Echt, er is hier he-le-maal niks, buiten een weg, struikgewassen en de lucht. Een bizarre ervaring: welke kant je ook op kijkt, het is vlak, kaal en dor. Eindeloos. We zouden net zo goed op een andere planeet kunnen rondrijden.
Dit is waarom de Nullarbor zo onherbergzaam is, waarom er niemand stom genoeg is om hier te leven. Er is geen schaduw van bomen. Er zijn geen rivieren en bijna geen waterbronnen. Er is alleen droogte, hitte en er zijn een hoop dodelijke slangen die je in een kwestie van een paar uur naar Gods voordeur kunnen sturen. Ook via de kust kom je hier niet weg, want die ruige Bunda Cliffs zorgen er met hun breedte van tweehonderd kilometer wel voor dat je niet zomaar even op je roeibootje kunt springen of aan kunt meren. Het is niet voor niks dat het pas tweehonderd jaar geleden is toen het de eerste ontdekkingsreizigers gelukt is de vlakte over te steken (met z’n zessen geprobeerd, maar voor vier van het dappere (of koppige) groepje werd het levenslicht voor het voltooien van de reis al gedoofd). Bovendien werd er naar de Nullarbor gerefereerd als een stukje hel op aarde en zelfs de oude Aboriginals meden dit gebied. Zonder auto en asfalt is de Nullarbor een enkeltje naar het hiernamaals.
Het regent hier dus ook nooit. Of ja, nooit. Bijna nooit. Overal ter wereld regent het ooit wel een keer. Op de Nullarbor regent het gemiddeld 3 millimeter per jaar. Hoe klein is de kans dat je over de Nullarbor rijdt terwijl het regent? Heel klein toch? Klopt. En hoe toepasselijk is het dat net de dag dat wij over die godvergeten vlakte rijden, de wolken openscheuren? Ik maak geen grap: wij hebben het jaarlijkse regenbuitje op de Nullarbor te pakken. Enerzijds bijzonder om net dat moment mee te maken, maar doe ons toch maar een helderblauwe lucht met een adembenemende nachtelijke sterrenhemel. Daar worden wij iets vrolijker van, gebiedt de eerlijkheid te zeggen.
Betekent dat dat er niks leeft op de Nullarbor? Nee, zeker niet. Zoals ik al zei, een hoop slangen die je liever niet onder je bed wilt hebben, maar ook een hoop kangoeroes, kamelen, wombats (cavia’s die steroïden slikken) en emoes. Van al die beesten zien we er op de eerste twee dagen op de Nullarbor geen. Maar… we spotten wel wilde dieren. Op het kaalste van het kaalste stuk (waar we toch wel verwachten in de verte een kameel te kunnen ontwaren, want ja, er is geen plek om te verstoppen) loopt daar plots een dingo in de berm. Moederziel alleen, maar gehaaid en op z’n hoede: hoewel het beest op een hond lijkt die ’s avonds op de bank lekker tussen je benen op je fleecedekentje komt liggen, heb je bij een dingo meer kans dat je je rechterhand verliest op het moment dat je ‘m probeert te aaien. Gelukkig hebben we Binky die ons veilig houdt en stoppen we naast de weg om dit prachtige beest even te observeren, terwijl hij ons nauwlettend en argwanend in de gaten houdt.
Wombat Homes
Bij het Roadhouse van Nundroo hebben we nog één uur en veertig minuten voor de boeg en oordelen we dat we wel tijd hebben om de Wombat Homes te bezoeken: de uitgegraven holen van de wombats. Ik heb het een alinea eerder al verraden: we zien buiten die dingo geen dieren op de Nullarbor, dus ondanks dat we naar de burchten van de wombats gaan, zien we ze niet. Het is per slot van rekening midden op de dag en deze oversized hamsters ('s werelds grootste knaagdieren, dat zijn het) zijn vooral bij zonsopgang en -ondergang actief. De Zuid-Australische vliegen helpen ook niet mee: het is hier zo droog, dat vliegen al het vocht dat ze kunnen vinden met beide handen (of alle zes de poten) aangrijpen. Het dichtstbijzijnde vocht? Onze oogballen! We voelen ons net een stel ongeïnteresseerde paarden in een willekeurige wei die een verzameling vliegen ongeremd de frustratie op hun ogen laat botvieren. We willen graag verder lopen om wombats te vinden, maar omdat we zo druk bezig zijn met het weren van vliegen uit onze ogen en we het inmiddels niet meer door zouden hebben als je de giftigste slangen van Australië in ons gezicht zou gooien, besluiten we de handdoek in de ring te gooien. Wombats? Misschien op de terugweg nog.
Anderhalf uur na de Wombat Homes rijden we de douane (ja, er zitten grenscontroles tussen de verschillende Australische staten) door, leveren we tomaten, rucola en ijsbergsla in (Joost mag weten waarom) bij de vriendelijke douanier, en zijn we in Ceduna. Twee dagen. Twaalf en een half uur rijden. 1202 kilometers. Fantastische vergezichten. Het complete niets, de eindeloosheid van de afgelegen isolatie. De Nullarbor een saaie autoroute? Alsjeblieft zeg. Een van de meest nederig makende, grootschalige, imposante, vetste, uitdagendste, meest buitenaardse routes ooit. En over twee dagen mogen we nog een keer. Dat de grenspost tussen twee staten vijfhonderd kilometer van de daadwerkelijke grens gelegen is, maakt dan ook niets meer uit. We kunnen ons slechts gelukkig prijzen.
Reactie plaatsen
Reacties
Wat een desokate eindeloze tocht! Ik zou er moedeloos en depri van wirden! Wel machtig om de foto's te zien en allemaal te lezen. Maar ik ben toch wel blij dat jullie allang weer in de bewoonde wereld zijn.
Echt prachtig hoe jullie dit zo opmerkzaam ervaren, opmerken en omschrijven: je voelt je nietig, nederig, dankbaar dat je dit mag ervaren, echt bijzonder! Liefs en een dikke 💋
Wat een triest en troosteloos landschap en wat heb je het prachtig beschreven. Bij McLeod's Daughters zien we ook vaak dat verlaten, dorre gebied (speelt zich af in de buurt van Adelaide). Nu heb ik het gevoel dat ik het bewuster meemaak. Wees voorzichtig!!
Zo'n enorm groot en eenzaam gebied, en toch ook weer zoveel te veleven en te zien...je moet er wel echt oog voor hebben! Mooi (maar lang) om re lezen en ook weer veel bijzondere foto's! Liefs uit Vianen 🍀😘