Langkawi - Motoren zijn je beste vrienden

Gepubliceerd op 3 februari 2024 om 07:35

Nog twee volle dagen resten ons op het prachtige, tropische eiland Langkawi en we zijn van plan om die ten volste te benutten. Op dag twee hebben we nog steeds de motor tot onze beschikking en waar we gisteren langs de westkust van Langkawi gereden hebben, staat vandaag het ganse eiland op de planning. Dat vergt wel wat kilometers: Langkawi is namelijk 239 keer zo groot als Koh Lipe. Dag en nacht lijken nog meer op elkaar dan de oppervlakte van deze twee eilanden.

Als we het eiland rond brommen, ontdekken we eigenlijk dat Langkawi perfect is (en misschien wel Maleisië in het algemeen, dat moeten we gaan zien) om een motor bij een degelijk uitziende verhuurder op de kop te tikken. Het hele eiland is geasfalteerd: van de grote, doorgaande wegen die je het snelst van A naar B brengen, tot de kleine, smalle plattelandsweggetjes die in Nederland roze gekleurd zouden worden en ‘fietspaden’ zouden heten, die je van schilderachtige routes door het Maleisische platteland voorzien. Bovendien is het nergens druk en als je nog nooit in Azië gescooterd hebt, is Langkawi wel een fantastische plek om daarmee te beginnen, zelfs in acht nemend dat er in Maleisië links gereden word. En eigenlijk is dat links rijden net alsof je in zwembad springt: net als aan de watertemperatuur ben je aan het links rijden ook zo gewend. Het is hier ook nog eens schoon. Oké, niet Nederlands schoon (ik daag je uit om een land te vinden dat schoner is dan Nederland, want dat is zo makkelijk nog niet), maar het is niet zo dat er hier om de tien centimeter weer een nieuwe plastic beker de berm decoreert, wat we van de voorgaande vier landen wél gewend waren. We hebben geen planning vandaag en laten ons dragen door de wind, en het eerste halfuur brommen we over compleet lege plattelandsweggetjes tussen de huizen van lokale Maleisiërs door en zien we ze chillen op bankjes en werken op het land. 't Is net een dierentuin.

Dat we geen planning hadden, is eerlijkheidshalve maar gedeeltelijk waar. We banen ons zonder navigatie – we houden de morgenzon voor ons, waardoor we altijd oostwaarts denken te rijden en dat blijkt nog te werken ook – een weg Kuah, Langkawi’s grootste plaats. Kuah is de enige plek op Langkawi waar je een beetje oog moet hebben voor je medeweggebruikers.. Het wordt hier drukker, maar om Kuah als chaotisch te bestempelen, gaat een brug of acht te ver. We zijn in Kuah om onze kaartjes voor de veerboot naar het vasteland alvast in de wacht te slepen. Online kunnen we alleen vliegtuigen boeken naar onze volgende locatie (Penang), maar we maken er een sport van zo min mogelijk te vliegen (wat aardig lukt, gezien het feit dat ons laatste vliegtuig van Amsterdam naar Bangkok vloog) en om in Penang te geraken, is het duidelijk dat we weer een ouderwets dagje ‘op de bonnefooi’ moeten gaan inlassen.

MAHA Tower

Als we de kaartjes hebben en een heus kipbroodje en kipwrap van de Subway tot lichaamsbrandstof hebben omgetoverd, zien we in de verte een soort van witte Eiffeltoren (maar dan in het klein) aan de kade staan. Daar moeten we heen, denken we. Dit is echt zo’n gebouw dat eruit springt, waar je ook in het plaatsje Kuah gaat staan. Dat móét wel een toeristische trekpleister zijn, is ons idee. Niets blijkt minder waar. Een hele parkeerplaats is gefabriceerd en er is plek voor zeker honderd auto’s (ik probeer laag in te schatten om niet te overdrijven), maar in totaal staan er vijf auto’s geparkeerd. Motoren tellen we een stuk of acht. Het is intussen duidelijk dat Langkawi weliswaar bekend staat als toeristisch eiland, maar dat toerisme in Maleisië een heel andere definitie heeft dan dat het in Thailand heeft. Van dichtbij begint het bouwwerk dat zichzelf identificeert als de MAHA Tower steeds meer op een Eiffeltoren te lijken en we maken ons al lekker met het uitzicht dat weliswaar niet heel hoog is, maar wel een 360-graden uitzicht biedt over zee, land en de stad.

Als we binnenkomen, wanen we ons zoals we al wel vaker gedaan hebben op Langkawi, weer in een wat rijker land. Roltrappen begeleiden ons naar de ingang, een elektrische schuifdeur opent zich en een keurige, schone, blinkende lobby openbaart zich. Als we plaatsnemen in de rij (van twee mensen groot, ons incluis) om een kaartje voor de bovenverdieping te kopen, veranderen onze gezichten in resting bitch faces. 170 ringgit! Ammenooitniet dat we dat gaan neerleggen. Tuurlijk, omgerekend is dat maar 17 euro per kaartje, maar om een lift een paar verdiepingen hoger te nemen (voor de locals is het overigens de helft van de prijs), vinden we toch wat te veel van het goede, zeker omdat we een dag eerder een kabelbaan voor dezelfde prijs naar een bergtop genomen hebben. Prijs-kwaliteitverhouding, iemand? Verder dan een veel te dure karamelfrappé komen we hier ook niet, maar die MAHA Tower is wel een leuk gebouw om even gezien te hebben.

Strandhoppen

Als we koers zetten naar het noorden van het eiland, ontfermt Geertje zich nog even over de motor en rijdt als een kleuter zo blij twee rondjes over de lege parkeerplaats (iets te blij, waardoor ze een auto rechts van haar net nog kan ontwijken), alvorens ze weer plaatsneemt op haar gebruikelijke veilige stekkie achterop (dat Bonnie-and-Clydebeeld moeten we toch een beetje in stand houden) en we een prachtige route dwars door het binnenland van Langkawi afleggen. Je hoeft niet per se voor de stranden naar Langkawi te komen. Ze zijn niet lelijk, verre van, maar we zijn nu Koh Tao, Koh Lipe en (vooral) Koh Rong gewend en daar tippen de stranden van Langkawi toch niet aan. Zo is Pantai Cenang (het strand waar wij in de buurt zitten) lang, best druk (zeker voor Langkawi-begrippen) en zit het water vol met kwallen, maar wat een strand naar ons idee pas écht mooi maakt, is als het strand tussen de zee aan de ene kant en de jungle aan de andere kant zit. Dat eerste is niet zo moeilijk, maar aan dat andere deel ontbreekt het ‘m: Pantai Cenang wordt door zee en gebouwen geflankeerd en de echte begroeiing vind je pas een stuk verder landinwaarts.

Dat is met de meeste stranden op Langkawi zo, totdat we in het uiterste noorden Pantai Tanjung Rhu vinden, een soort van verborgen baaitje met een langgerekt strand en een aantal prachtige bomen die wat beschutting tegen de bloedhete Maleisische zon bieden (insmeren blijkt vandaag als een vijfde wiel aan de wagen), terwijl in de verte in de zee een paar prachtige kleine eilanden uit de zee in typisch Zuidoost-Aziatische stijl opdoemen. Hier blijven we wel even hangen, besluiten we. We gaan een biertje halen, maar in Maleisië is dat makkelijker gezegd dan gedaan. Ze zijn hier natuurlijk zo islamitisch als maar zijn kan, dus die lui drinken helemaal geen alcohol. Met restaurants is dat overigens ook zo: je hebt eerder niet dan wel een koud glas pils op het menu staan, dus je moet er niet blind vanuit gaan dat je je bij elk etablissement onbekommerd de vernieling in kunt zuipen. Kokosnoten bieden gelukkig een perfect alternatief en eerlijk is eerlijk, zo’n kokosnoot geeft toch wel écht die tropical islandvibe.

Op de terugweg trekken we de conclusie dat het al best laat is. Het is namelijk vijf uur, dus zetten we koers naar de nachtmarkt van de dinsdag, maar onderweg daar naartoe maken we de beste keuze die we tot nu toe in Maleisië gemaakt hebben (heel knappe prestatie op onze vierde dag waarvan twee dagen gekenmerkt werden door administratieve rompslomp): we nemen de afslag en rijden de Gunung Raya op, met 881 meter de hoogste berg van Langkawi. Voor we hier naartoe gaan, bezoeken we nog een ander strandje, maar daar blijven we niet zo lang.

Gunung Raya

In Maleisië is het één uur later dan in de andere landen die we in Zuidoost-Azië bezocht hebben en omdat het schiereiland Maleisië op grofweg dezelfde lengtegraad ligt als Thailand, Laos en Cambodja, wordt het hier dus ook een uur later donker. Ideaal: meer winst halen uit het daglicht is een pluspunt in onze ogen en dat is voor ons een buitenkansje om de rit naar Gunung Raya (een absolute must overigens) te wagen: een onverlichte route die gekenmerkt wordt door kronkelige, maar goed geasfalteerde wegen (zou je niet zeggen als je de route op Google Maps bekijkt, probeer maar eens) is minder leuk om in het donker af te leggen. De route naar boven duurt maar een kwartiertje, maar hij is fantastisch. Overal waar je kijkt, zie je groen, kliffen en eindeloos verre uitzichten en je staat er intussen niet meer van te kijken als er een familie apen achteloos de weg oversteekt op apeneiland Langkawi (wat hebben we er hier al veel gezien, maar het verveelt niet). Op de top van de berg staan een paar zendmasten gebouwd (geen uitje voor de 5G-wappie dus), maar die staan het fenomenale uitzicht allerminst in de weg. We kunnen zo ver kijken als de horizon ons toestaat en bovendien is hier van toerisme geen sprake, want we delen het uitzicht met één toerist, die op basis van de manier waarop hij zich op het uitzichtpunt geïnstalleerd heeft (oortjes in, comfortabel liggend, geen acht slaand op ons), een gooi doet naar het verkrijgen van een permanent woonadres op precies de plek waar hij zit. Op de route naar boven zijn we sowieso maar twee toeristen tegengekomen. Gek, als je het ons vraagt, want een uitzichtpunt dat zo eenvoudig bereikbaar is op deze hoogte en ook nog eens zo’n leuke route ernaartoe biedt, schreeuwt om verpest te worden door massatoerisme. Waarom niemand Gunung Raya op rijdt, is een raadsel, maar daar zul je ons niet over horen.

De weg naar beneden is ietsje minder leuk dan naar boven (gas geven geeft nou eenmaal een betere kick dan gecontroleerd remmen) en voor we het weten balen we als een stekker dat we beneden zijn, maar het is ook weer lekker om die tropische warmte in te brommeren; op zo’n berg koelt het toch venijnig snel af in je hemdje en je nog natte zwembroek (van de zee, vuilakken) en is de enige straf die je voelt de wetenschap dat je dat uitzicht waarschijnlijk nooit meer van je leven zult zien en die route nooit meer zult rijden. Want ja, wie weet: als deze blog het startschot van de ontdekking van Gunung Raya voor de doorsnee toerist betekent, slaan we ‘m wel over bij ons volgende bezoek aan Maleisië.

Motorrijden (?)

We blijken dubbel geluk te hebben: allereerst wanen we ons intussen al onaantastbaar op de motor (voor de politie bedoel ik: we zijn nog altijd team helm en FC voorzichtig rijden) en hebben nog geen bekeuring gehad. In Maleisië zijn de bekeuringen, evenals die in Vietnam als ik het me goed herinner, niet mals. Voor een boete van 300 ringgit kun je bij wijze van een maand een motor huren. De route naar Gunung Raya wordt door één politieauto gepatrouilleerd die we op de heenweg tijdens een pauze al naar beneden zien rijden. Doend alsof de motor ons kindje is, laten we de politie passeren en denken we er mooi vanaf te zijn, maar op de terugweg naar beneden lopen we ‘m richting het einde van de afdaling wéér tegen het lijf. In welk slakkentempo die wouten hier naar beneden zijn gekropen, weten we niet, maar we halen ze in met het tempo van een asociale Audi op de snelweg tegenover een driewieler van een kleuter. En hoe rijd je dan? Temporiseren? Gewoon doorgaan en zelfverzekerdheid uitstralen? Het wordt een ongemakkelijke mix van beide, maar gelukkig resulteert het in effect want de politieauto kijkt niet naar ons om. Nog één maandje Azië waarin we politieauto’s moeten ontwijken.

Dat werpt natuurlijk weer die morele kwestie op: moet je op opgevoerde scooters die in Nederland als motoren worden gezien gaan rijden in Zuidoost-Azië, terwijl je niet het juiste rijbewijs hebt (en dus ook niet verzekerd bent)? Dat blijft een lastige en we snappen het ook wel wanneer mensen als vrome moraalridders roepen dat dat stom is om te doen. Tegelijkertijd is Azië geen Nederland. Met een beetje rijgevoel, voorzichtigheid en voorbereiding (wat zijn doorgaans de verkeersregels in een land en welke route leg ik af?) rijd je beter dan zo’n 60-70% van de plaatselijke bevolking. Natuurlijk, ongelukken gebeuren ook door onoplettendheid van anderen, maar als je iedere seconde op de weg in je hoofd houdt dat anderen wel eens de fout in kunnen gaan en je zelf uiterst voorzichtig, maar wel met de stroom mee, rijdt, kan er eigenlijk niet veel gebeuren. Ongevallen op een motor in Azië heb je veelal zelf in de hand. Daarnaast is Zuidoost-Azië er voor de toerist ook op ingericht dat er scooters gehuurd worden. Bij uitstek landen waar je gewoon een veel mindere ervaring hebt, moest je ervoor kiezen om geen motor te huren. Bovendien, in pak ‘m beet Vietnam kun je voor 40 euro in een uur je geldige rijbewijs in de wacht slepen en krijg je je licentie dus letterlijk bij een (A+-merk, weliswaar) pakje boter. Ben je dan opeens wel verantwoord bezig, terwijl er geenszins sprake is van meer rijervaring of verkeerskennis?

Een opsomming, weet je nog?

Ten tweede (ja, dit was aanvankelijk een opsomming die twee alinea’s terug begon) rijden we op de route vanaf Gunung Raya naar Wan’s Roomstay pal langs de nachtmarkt van dinsdag op. Die kans kunnen we niet laten schieten, want morgen op onze laatste dag op Langkawi is de nachtmarkt aan de andere kant van het eiland te vinden. Die dinsdagnachtmarkt moet meegepakt worden, toch? Dat dachten wij ook, zeker omdat-ie twee dagen eerder zo goed beviel en de Maleisische keuken dus met een knaller bij ons is binnengekomen. We kunnen alleen maar hopen dat de Maleisiërs over het gehele schiereiland zo goed kunnen koken als dat ze dat op Langkawi kunnen.

We eten ons eten ditmaal niet bij de nachtmarkt op, maar laten alles inpakken in bakjes en nemen het mee naar Wan’s Roomstay. Het is alsof we bij de buurtfriettent een zak friet met frikandellen kopen. Als de auto van onze taxichauffeur morgen maar niet de hele dag naar Satay Ayam, Maleisische vleesballen en plaatselijke kippenpoot ruikt. Hoe dan ook, het eten is weer heerlijk. Het voordeel van je eten meenemen, is dat je even niet hoeft te letten op je eetmanieren. Natuurlijk, het gros van het gedragsetiquette zit er al op voorhand ingeslepen, maar voor een linkshandige is eten in Maleisië een net wat grotere uitdaging. Met rechts eet je, want je linkerhand is de hand waarmee je vieze dingen doet en met vies bedoel ik niet het openmaken van een deur.

Oké, het volgende is dus behoorlijk bizar en ik ga ervanuit dat ik voor de gek gehouden ben, totdat ik meer Maleisiërs om bevestiging heb gevraagd of dat wat ik nu ga vertellen, klopt. Je hebt op Langkawi best wel wat openbare toiletten. Voor één ringgit kun je naar binnen om even lekker een momentje voor jezelf te nemen en wat meteen opvalt is dat er nergens wc-papier is, maar alleen zo’n kontspuit. Zijn we al gewend in Zuidoost-Azië, niks geks aan de hand, maar de Maleisiërs gaan nog een stapje verder. Als ze zo’n endeldarmsniper op hun sterretje gemikt hebben en ze denken dat ze geen satay ayam meer aan hun anus hebben bungelen, doen ze nog even een safety check met hun linkerhand. Jawel: nog even de flank van je vieze hand als een pinpas door de snede halen. Is dat te gek om waar te zijn? Ons niet gezien in ieder geval. We wachten nog even af en vragen meer Maleisiërs ter bevestiging van dit verhaal. Hoe we dat onderwerp gaan aansnijden zal hoogst ongemakkelijk worden, maar dat zien we dan wel weer.

De laatste dag op Langkawi: een gedeeltelijk planningsdagje volgt weer. We merken dat we in een periode zitten waarbij we een heleboel administratieve rompslomp erdoorheen moeten jagen. Van Geertjes oren worden we intussen moedeloos: buiten het indienen van alle zorgkosten bij de verzekering, hebben we vandaag ook nog even contact met de verzekering over het bezoeken van een goede KNO-arts in Maleisië, want na drie verschillende doktersbezoeken en behandelingen, twintig soorten antibiotica en vierhonderdeenendertig verschillende diagnoses zijn Geertjes oorklachten nog steeds niet weg. De zorgverzekeraar acht onze zorg valide en verwijst ons door naar een KNO-arts in Kuala Lumpur die, hopen we, voldoende kennis van zaken heeft.

Het toetje van Langkawi

Als dat allemaal weer geregeld is, vertrekken we richting het strand Pantai Cenang. Reizen is natuurlijk vooral fantastische dingen meemaken en hier en daar een keer een vinkje zetten op de bucketlist en vandaag is dat niet anders. We gaan namelijk parasailen! Een waardige afsluiter van Langkawi, een eiland waar we eigenlijk wel weken zouden kunnen verblijven. Als je geen hoogtevrees hebt, krijg je dat wel bij het parasailen. Volgens de kapitein van de boot gaan we meer dan honderd meter de lucht in en we kunnen dat wel geloven: zodra we boven hangen, lijkt de boot van de kapitein qua omvang van speedboot veranderd te zijn in een rubberen badeend en als je naar beneden kijkt terwijl je boven in de lucht al je vertrouwen in een verzameling kabels legt, doemt er opeens zo’n gekke kriebel in je onderbuik op. Hoe dan ook, parasailen is een aanrader: bekijk de foto’s maar en je kunt je misschien enigszins een voorstelling maken van hoe het voelt om door de lucht te zweven terwijl je vanuit alle windrichtingen overladen wordt met het ene na het andere tot leven gekomen stilleven.

We drinken een biertje aan het strand bij Kalut Cafe & Bar (en bestellen we kipnuggets die na één hap door ons gebombardeerd worden tot ’s werelds beste) en kijken over het strand. Tevreden, voldaan, genietend. Je hoeft niet altijd veel te zeggen, maar beide denken we terug aan het parasailen boven de Straat van Malakka (zo heet dit stukje zout water). Het vriendelijke en fantastisch Engels sprekende mannetje dat ons het ritje parasailen verkocht, zei nog dat we pech hadden. Vlak voor we vertrokken, nam de bewolking net wat toe en het is nog véél vetter met een helderblauwe hemel en een zonnetje dat er op uit is om je om te toveren tot kreeft, vertelt de man. Dat deert ons niet zo. Net als bij de duikcursus op Koh Tao (waar we geen schildpadden of walvishaaien zagen waar dat wel tot de mogelijkheden behoorde) moet je zo’n eerste keer parasailen niet alles uit de kast halen. Voor die luchtballonvaart in Vang Vieng waren alle omstandigheden perfect: zonsondergang, geen wolkje aan de lucht en een prachtige natuur, maar of we ooit nog een luchtballonvaart gaan maken? Niets kan dat nog overtreffen, toch? Nu hebben we een reden om nog een keer te parasailen. Een keer, ergens, wanneer de lucht wel hemelsblauw is. En dan was dit al zo ongelofelijk tof. Wij hadden nog nooit geparasaild en als we kunnen kiezen om de eerste keer parasailen op een grijs en grauw Nederlands meertje te doen of aan de kust van het tropische Maleisische eiland Langkawi, dan kiezen we voor dat tweede, maar we hebben tevens een reden om elders nóg een keer te gaan!

Een lange reisdag

Een dag later gaat de wekker om half zeven al. Een lange reisdag naar het zuidelijker gelegen eiland Penang staat voor de boeg. Voor COVID voer er nog een boot rechtstreeks tussen de twee eilanden, maar God weet waarom die veerdienst buiten dienst is. We pakken een taxi naar de haven van Kuah (dat stadje met die witte Eiffeltoren) en we zetten koers richting Kuala Kedah, vanwaar we een kort taxiritje pakken naar het treinstation van Alor Setar die ons naar Butterworth brengt ergens halverwege het noorden. Die trein zit barstensvol en het stikt er van de hindoestanen (wat meteen opvalt, aangezien het gros van de bevolking islamitisch is). Het is nog net niet de Maaslijn van Arriva tijdens de spits qua drukte, maar we zijn wel genoodzaakt om onze backpacks als zitplekken te gebruiken tijdens deze anderhalf uur durende treinrit. Op zich is de trein prima, maar waar een trein zich normaliter perfect leent om lekker weg te dromen in het landschap, weerhouden de gebarsten ramen (eerder een regel dan uitzondering) ons daarvan. De rit is vermoeiend, maar die wordt nog vermoeiender zodra we uitstappen en wachten op de veerboot richting Georgetown, de hoofdstad van de staat Penang, gelegen op het gelijknamige eiland. Plots wordt duidelijk waarom we zoveel hindoestanen in de trein zagen.

De veerboot van Butterworth naar Georgetown duurt zo’n tien minuten, maar vandaag zijn we twee uur bezig. De overtocht is vandaag (en dat was-ie gisteren ook) gratis vanwege de hindoestaanse feestdag Thaipusam, waarvoor hindoestanen vanuit het hele land massaal de hort op gaan. We hebben totaal geen zin om uit te zoeken waar dat feest voor is, vanwege de vermoeidheid en de massale, asociaal voordringende hindoestanen waar zelfs de Maleisiërs boos om worden en er hier en daar een paar korte, verbale ruzies ontstaan. Ik zei het al in een andere blog: Britten, Indiërs en Russen lijken (een flink vooroordeel, maar ja, het wordt keer op keer bevestigd) de meest asociale toeristen zijn. Natuurlijk zijn de hindoestanen hoogstwaarschijnlijk gewoon Maleisiërs met Indiase roots, maar je begrijpt het punt. Dat de overtocht gratis is, is te merken, want de wachtruimtes zitten tot de nok toe gevuld, maar na twee uur lukt het ons dan eindelijk om een plekje te verwerven op de veerboot. Op naar de tweede locatie van onze vakantie in Maleisië: Georgetown op Penang.

Wat moet je wél doen?

  1. Parasailen! Ja, we hebben er weer een ervaring om nooit te vergeten bij. Ook al is het parasailen zo voorbij, de minuten die je in de lucht hangt, zijn voor de mentale geschiedenisboeken. Honderd meter hoog, zwevend boven de zee, met tropische, groene bergen als decor. W. A. U. W.
  2. Rijden naar de top van Gunung Raya. Met 881 meter de hoogste berg van het eiland, waarvan je de top bereikt via een prachtige, kronkelende, goed geasfalteerde weg door de jungle terwijl je toegelachen wordt door kleine apenfamilies. Dat zal wel net zo toeristisch als Koh Samui zijn, toch? FOUT! Je deelt de het uitzicht op de top met precies niemand. Tenzij die man met z'n oordopjes daar over een jaar nog steeds ligt.
  3. De skycab naar de Langkawi Sky Bridge. De steilste kabelbaan van Maleisië doet zijn titel eer aan. Alleen daarom is een ritje in de skycab al de moeite waard. Daarnaast wordt je ook nog getrakteerd op een 360-graden uitzicht over het hele eiland. Geef mij één reden waarom je niet zou gaan.
  4. De nachtmarkten bezoeken. Als er een keuken is die ons als donderslag bij heldere hemel heeft weten te verrassen, dan is het de Maleisische keuken wel. De Zuidoost-Aziatische keuken ligt ons niet zo, dus met de nodige scepsis gingen we naar de nachtmarkt op zondag. Eén hapje van de satay ayam veranderde ons van sceptici tot gelovers. Wát een overheerlijke keuken hebben ze hier! Bovendien vond de bevolking van Langkawi het een leuk idee om elke dag een nachtmarkt op een andere plek van het eiland te organiseren en wij snappen ze wel: iedere dag heeft de nachtmarkt weer een eigen, leuke, andere sfeer.
  5. Zwemmen bij de waterval Air Tarjun. Als kind altijd al Tinkerbell willen zijn? Wacht niet langer, boek je ticket naar Langkawi en maak een kort klimmetje naar Air Tarjun, maak een plons van de rotsen en waan je in Nooitgedachtland. Het feit dat je er ook nog kan zwemmen maakt dit totaalplaatje tot een van de mooiste watervallen van Azië.
  6. Een vuurshow bekijken. Foutloze vuurbezweerders hebben ze in Azië niet. Nergens. Op Koh Lanta werden we van een aardig showtje voorzien, maar de vuurshow op Langkawi is groots, vol spektakel en risicovol. Dat er hier en daar een keer een stok op de grond valt, nemen we voor lief. Dat mag ook wel als je de leukste vuurshow van welk eiland dan ook te bieden hebt.
  7. Een motor huren. Of Da Lat in Vietnam of Langkawi de beste plek is om een motor te huren, is om het even, maar evenals Da Lat leent Langkawi zich perfect voor een ritje op de motor. Prachtige uitzichten wisselen zich af met kronkelende jungleroutes en dat terwijl je om de haverklap een aap tegen het lijf loopt op perfect geasfalteerde wegen zonder je ook maar één keer druk te hoeven maken over het doorgaans chaotische verkeer waar Azië normaal gesproken bekend om staat.

Wat moet je níét doen?

  1. Daadwerkelijk naar die Sky Bridge gaan. De hele brug op de top van de berg en het Oriental Village aan de voet van de berg, staan er met één reden: zoveel mogelijk geld uit de portemonnee van toeristen snoepen. De kabelbaan naar de top is de veel te hoge prijs wel waard, maar dan? Dan heb je nog de optie om twintig ringgit neer te leggen voor een kaartje voor de brug, een brug die een minder fraai uitzicht biedt dan het platform waar je vóór het betalen van die extra entree ook gewoon op komt komen. En van dat platform kun je zelfs die brug in z'n geheel bekijken. Mag jij ons een reden geven om die brug op te huppelen. We wachten wel.
  2. De MAHA Tower beklimmen. Dat witte Eiffeltorentje in de hoofdplaats Kuah is op zich wel een leuk gebouwtje om te bekijken, maar je kunt de top alleen bereiken door 85 ringgit per persoon te betalen, net zo veel geld als dat we een dag eerder neerlegden voor een ritje in de skycab naar de top van een berg. Dat is alsof je de ene dag een vijfgangendiner in een sterrenrestaurant eet en een dag later hetzelfde bedrag aftikt voor een frietje oorlog, een bamischijf en een loempidel bij de plaatselijke friettent. Dan kiezen we ook allemaal voor dat laatste.

Reactie plaatsen

Reacties

Anita
2 jaar geleden

Ik ben er bijna…. En weet wat er gaat komen….
Geertje ik mis echt een beetje foto’s van jou.
Want die van die kokosnoot met Nilis is als een aap met een verbrijzelde kaak ;)
Sorry, moest even ter voorbereiding op wat koMen gaat…